Dat de phaeton zijn naam dankt aan een Romeinse godenzoon is alom bekend. Algemeen wordt ook aangenomen dat dit sportrijtuig in Engeland zou zijn ontstaan. Maar het is juist aan het Franse hof waar de naam voor het eerst opduikt, voor een rijtuig om door de tuinen te toeren. Met dank aan de gelijknamige opera van Lully. Wie precies wil weten hoe de eerste phaetons eruitzagen hoeft niet naar Engeland te reizen, maar komt uit in het depot van het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem.

Helios maakte dagelijks een tocht met de zonnewagen om de aarde. Dat wilde zijn zoon Phaeton ook weleens proberen. En zoals vaker gebeurt met zoons die de wagen van hun vader ‘eventjes lenen’ om stoer te doen, ging het faliekant mis. De paarden voor de zonnewagen sloegen op hol. Ze vlogen rakelings langs de aarde, die hierdoor al lichtelijk begon te schroeien. Oppergod Zeus zag het fout gaan, greep in en liet de bliksem in de wagen slaan. De hoogmoedige Phaeton kwam ten val. Aan dit verhaal, een eeuw na Christus opgeschreven door de Romeinse dichter Ovidius, dankt een ‘familie’ van sportrijtuigen haar naam: rijtuigen die de eigenaar zelf bestuurt. Het kenmerk is over het algemeen een luxe zitting voor de rijder-eigenaar en een eenvoudig knechtenbankje achterop. Maar wie bedacht dit rijtuigtype en waarom? Sir Walter Gilbey schrijft in Early Carriages & Roads (1903): “The name of the phaeton first occurs in a patent granted in 1788.” Oftewel, in dat jaar zou de naam voor het eerst zijn opgedoken in een patent. Een andere belangrijke schrijver over de rijtuiggeschiedenis, Ralph Strauss in Carriages & Coaches (1912), vond een eerste (Engelse) verwijzing naar een phaeton in 1747, maar laat in het midden waar en wanneer deze is gemaakt: “Exactly when or where the phaeton was first made I cannot determine.” Toch is de algemene gedachte dat de phaeton ontstond in Engeland, niet in de laatste plaats omdat dit sportrijtuig daar een belangrijke ontwikkeling doormaakte. Dat lijkt echter niet te kloppen.

Aan het Franse hof
Het zal de populariteit van de opera zijn geweest waaraan het rijtuig zijn naam dankt. In 1685 gaat de opera ‘Phaeton’ van Jean-Baptiste Lully in première. Lully is als componist in dienst van ‘zonnekoning’ Lodewijk XIV en het verbaast niet dat die vooraan zit als het stuk op de bühne komt. Het wordt diens favoriete opera. Het is ook diezelfde Lodewijk XIV die de leidsels oppakt om paarden rond te sturen door de tuinen van Versailles en het puzzelstukje valt op zijn plaats wanneer de naam ‘phaeton’ opduikt als rijtuig aan het Franse hof. Nederland krijgt te lezen over dit fenomeen ten tijde van Lodewijk XV. In de Leydse Courant van 10 mei 1724 staat een nieuwtje uit Parijs: “De tegenwoordige Koninginne van Spanjen doed hier een Phaëton ofte Wagen maaken, op de manier van een Gondel, welke 20 duyzend Stukken van Agten zal kosten, om met haare Hof-Dames het vermaak van de Wandeling te konnen neemen.”
Dezelfde krant geeft op 30 augustus van datzelfde jaar een beschrijving van een dergelijk rijtuig, wanneer Lodewijk XV van Versailles naar Fontainebleau vertrekt: “…als hij vertrok van deszelfs nieuw rytuyg, ’t geen op zoodanige wyze gemaakt is, dat een tafel in ’t midden van dezelve door een veer opgeregt word, om daar aan te kunnen eeten, ofte met gemak speelen: gemeld rytuyg, daar 8 persoonen in kunnen zitten, is zeer magneficq, en zoo wel een soort van Phaëton als Berlyn, door den Graaf van Cailus uytgevonden, en op ordre van den opper-Stalmeester van zyn Maj(estei)t gemaakt: de stylen daar den kap op rust, zyn van Palm-hout, met ligt beeldwerk verciert en zwaar verguld: het corps van dit rytuyg is keurlijk beschilderd, verbeeldende de harten, wolven en zwijnen jagt.”
De veertienjarige majesteit is met het rijtuig, beschilderd met jachttaferelen, op weg naar zijn belangrijkste jachtresidentie. “De equipage des Konings jaagde het Hert, en forceerden het zelve. Een groot getal dames in amazoonen-gewaad waren daar by tegenwoordig, en de Koninginne volgde de jagt in een phaëton”, luidt het twee jaar later over een ander moment in de bossen van Fontainebleau. De term ‘jachtwagen’ is vanuit die oorsprong te verklaren. In Fontainebleau komt de phaeton als rijtuig vaker in de belangstelling te staan. In 1725, wanneer de tuinen van het jachtslot ’s avonds zijn verlicht met zestigduizend lampen, laat mademoiselle De Charolais haar phaeton gebruiken voor plezierritjes ‘rondom het kanaal’. Een ‘heer van ’t hof’ rijdt het rijtuig rond met vier prinsen van Beieren als passagiers.

Naar Nederland
De eerste vermelding van een Nederlandse phaeton betreft het exemplaar dat Harmen Smeeking op 1 november 1725 in Leiden verkoopt. Harmen verkoopt bovendien een koets, een koets-coupé, een speelwagen, een kales en een Dantziger wagen (Leydse Courant 26-10-1725). Die opsomming is relevant, omdat de phaeton hiermee is gepositioneerd naast de ‘koets’, waaronder men een berliner verstaat. En uit meerdere verkooplijstjes is op te maken dat een phaeton blijkbaar niet is te verwarren met een (ongeveerde) speelwagen. De bezitters zijn kapitaalkrachtige lieden, zoals baljuw en hoofdofficier Jacob Gool van Bosveld in Beverwijk, die na zijn overlijden in 1733 een ‘zwaar vergulde en fijn geschilderde’ phaeton en een net zo rijk versierde chais nalaat. De rest van de inboedel geeft een idee van de volledige equipage: de man had drie bonte paarden, tuigen van rood leer en met wit garen gestikt, gele koorleidsels en gele kwasten aan het (borst)tuig. Het is een opvallende vertoning geweest.
Middelburg, 11 februari 1776: “Zeeker liefhebber heeft met een Faeton, waarin zes à zeven perzoonen zaten en die met vier paarden bespannen was, van de Dampoort af tot de slykpoort, op de stads gragten, rondom deeze stad gereden, het geen van te vooren nooit alhier beleefd is, en waar uit men dus de sterkte van het ys van deezen winter kan beoordelen.” (Groninger Courant 20-2-1776).

Bestaande exemplaren
Het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem bezit een voor zijn tijd kostbare phaeton uit nalatenschap van prinses Louise Albertine de Looz Corswarem, geboren jonkvrouw Van Lockhorst. Hij is mogelijk afkomstig uit de kringen van het stadhouderlijk hof in de periode 1770-1780. De panelen van de wagen zijn rondom beschilderd met hoenders, een goudfazant, kalkoenen, pauwen, eenden en duiven door kunst- en behangschilder Aart Schouman, waarmee de datering en de link met het hof aannemelijk is te maken. Het verguldsel en de versiering in rococostijl met accolade- en acanthusvormen sluiten daarbij aan. De afgebeelde hoenderhof met siervogels is een verschijnsel van de Nederlandse buitenplaats, waar de welgestelde, achttiende-eeuwse stedelingen een frisse neus kwamen halen. Het besloten park van de buitenplaats is ook de eerste plek om zonder brokken te maken, en zonder gezichtsverlies als het toch mis gaat, zelf met een span paarden rond te sturen. En laat dat nu precies het functionele kenmerk van de phaeton zijn, zeker de latere modellen. Het is geen stads- of reisrijtuig, maar de eerste sportwagen. “Mensen die willen pronken met hun rijvaardigheid met moeilijke paarden, rijden zelf hun rijtuigen”, schrijft de Fransman André Jacob Roubo. De wagen van het Openluchtmuseum is, zo denkt oud-conservator Wouter Renaud, overdekt geweest met ‘een soort baldakijn’. Het ontwerp komt dan opvallend overeen met wat Roubo afbeeldt in L’art du Menuisier-Carrossier (1769-1775) als ‘calèche’, terwijl hij de phaeton in hetzelfde hoofdstuk weergeeft als een rijtuig waarin de passagiers met de gezichten naar elkaar zitten. Is hier sprake van naamsverwisseling of zijn de verschillende types in de achttiende eeuw nog niet zo strak ingedeeld?
De phaeton van het Openluchtmuseum is niet geheel uniek. Het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek heeft een soortgelijke, barokke bokkenwagen met sterke krommingen in de panelen en eveneens rijk beschilderd. Hij dateert van circa 1750. Deze wagen, waarvan alleen de bovenbouw origineel is, is in 1896 door het Rijksmuseum aangekocht bij een antiquair in Amsterdam.
In het Maidstone Carriage Museum in Engeland staat een vergelijkbaar exemplaar, waardoor redelijk onafhankelijk de term ‘phaeton’ is bevestigd. Over dat tweede exemplaar schrijft de Amerikaan Ezra M. Stratton in The World on Wheels (1878): “De phaeton, waarvan een afbeelding is bijgevoegd, zou van Franse of Vlaamse makelij zijn, waarschijnlijk uit het begin van de achttiende eeuw. Ten tijde van ons bezoek aan Londen in 1873 stond het tentoongesteld in het South Kensington Museum, te midden van een verzameling antieke rijtuigen die door een particuliere inzender waren gestuurd. De bak heeft de vorm van een stoel, dat handige meubelstuk is vaak gekopieerd door de rijtuigbouwers van vroeger. (…) Zoals de meeste oude rijtuigen die in de musea van Europa worden bewaard, heeft deze phaeton solide proporties die afwijken van die van de moderne tijd.”

En Engeland dan?
Een voor de hand liggende vraag is: zou het exemplaar in het Engelse museum de ‘moeder’ van de phaetons in Engeland zijn? Overgewaaid uit Frankrijk, verder ontwikkeld in Engeland? De Engelse literatuur geeft het antwoord niet. Amy Bracey, expert van de Engelse Carriage Foundation, wijst naar de phaeton in het Nottingham Industrial Museum als zijnde de oudst bekende. Ouder nog dan de Frans-Vlaamse wagen. Het rijtuig, dat gebouwd zou zijn in 1698, hangt in riemen en heeft een eenvoudige bokzitting, een tweepersoons bakje met sterk gebogen panelen en een kap. John Cockcroft, oud-conservator in Nottingham, zegt echter in een rapport uit 1989: “We hebben drie rijtuigen met een Baskerville-connectie. Ze kwamen in de jaren 1920 naar het kasteel van Nottingham vanuit Fuller’s Coachbuilders Bath, waar ze enige tijd hadden gestaan. Eerder waren ze opgeslagen in Manton in Wiltshire. Twee rijtuigen – de phaeton en een landauer – zijn gerelateerd aan John Baskerville uit Birmingham (1706-1775). De derde is van een latere datum. Ze hebben allemaal de heraldiek van de adellijke familie Baskerville op hun panelen, maar John Baskerville uit Birmingham was niet verwant aan die familie. Hoe hij de rijtuigen verwierf en hoe ze in Manton in Wiltshire terechtkwamen, is een mysterie. Een datum van 1698 wordt met deze rijtuigen in verband gebracht in verband met een adellijke Baskerville die destijds high sheriff van Wiltshire was (1698-1699). Ik heb hier geen documentair bewijs van gezien, maar het is altijd beweerd. Ze zijn echter zeker van een latere datum, hoewel het onderstel zonder veren, met alleen lederen ophangriemen, ouder zou kunnen zijn.” De conservator denkt dat John Baskerville deze rijtuigen liet voorzien van de heraldiek om te suggereren dat hij van adel zou zijn – wat niet het geval was – en dat de phaeton dateert van halverwege de achttiende eeuw, toen Baskerville zich als gefortuneerd man rijtuigen kon veroorloven.
Daarmee is vooralsnog de Frans-Vlaamse phaeton de oudst bewaard gebleven phaeton van Engeland en mogelijk de ‘vader’ van de latere ontwikkelingen, want het is minder aannemelijk dat de phaeton een Engelse oorsprong heeft, ook omdat de eerste vermeldingen in Engeland de krantenberichten zijn over de introductie aan het Franse hof. “Paris, August 30. The Master of the Horse presented the King with a new phaeton; his Majesty desires to have 12 upon the same Model.” (Caledonian Mercury 1-9-1724).
Nog een interessante verwijzing in Engeland is de gebeurtenis waarbij Oliver Cromwell in 1654 eigenhandig vier schimmels door Hyde Park stuurde en daarmee een ongeval kreeg. Zijn tijdgenoot Sir John Birkenhead schreef er een gedicht over, met onder andere de regels: “Dismounted by a party but of four – But we have don whit ‘t, and we may call – This driving Jehu, Phaeton in his fall.” Het is geen rechtstreekse verwijzing naar het rijtuig, wel naar de relatie naar het zelf ter hand nemen van de leidsels. Brisant in dit geval: het rijtuig waarmee Cromwell reed zou van Vlaamse makelij zijn geweest (Strauss, Carriages & Coaches, p. 113).

Nederland blijft achter
De opeenvolgende ontwikkelingen in Frankrijk en in Engeland zijn relevant om de geschiedenis van de phaeton in Nederland volledig te schetsen en om de Nederlandse exemplaren te kunnen plaatsen. Kwam de introductie van de eerste modellen in-de-riemen nog uit Frankrijk en adopteerden onze wagenmakers dit als een eigen model, Nederland raakt in de patriottentijd en daaropvolgend die van Napoleon achter op economisch gebied en daarmee in de totale technische ontwikkeling. In Engeland gaat die ontwikkeling wel verder. Nieuwe veersystemen (‘grashopper springs’) en een groeiende behoefte aan sportrijtuigen zorgen er voor een stroomversnelling, met moderne modellen als crane-neck, highflyer en pony-phaeton.
In Nederland maken die voor Engeland legendarische modellen geen opmars. Ze zijn te kostbaar en mogelijk te excentriek voor de lage landen van 1795-1815. Wat meespeelt is het heffen van belasting. Le Francq van Berkhey vertelt het in de Natuurlyke History van Holland (1772): “…Phaëtonswagens, de Chaizen en meer andere rijtuigen op zeelen te hangen. Dan dit heeft te wege gebragt dat er door ’s lands overheid een impost gesteld is op zulke gemaklyke en statieuze Rytuigen. De Boerenstand en die geenen welken tot hun gebruik Karren en Wagens benoodigd hebben zyn van die belasting op Rytuigen vrij verklaard, mits dat zy de Chaizen of Speelwagens die ze gebruiken op een vasten as laaten maken. Wanneer ze met Rytuigen op riemen ryden, zyn ze gehouden ’s lands impost te voldoen.” In de negentiende eeuw verandert de belasting op riemenwagens in die op rijtuigen met bladveren (Fokkens, ‘Wagenmakersbedrijf in Friesland’ 1967) en opnieuw staat dit de vooruitgang in de weg.
In de streken die in voorgaande eeuwen een grote economische voorspoed hadden gekend, rijden de herenboeren en notabelen hierom nog in phaetons in-de-riemen rond, niet langer gemaakt door de beste ambachtslieden naar de nieuwste modetrends, maar door lokale wagenmakers die ze in de lijn van traditie bouwen. De verfijning uit de baroktijd maakt plaats voor de grovere uitingen van volkskunst. Dat is het verschil tussen de phaeton van het Openluchtmuseum en andere ‘riemenwagens’ uit Zeeland en Groningen, waar het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek voorbeelden van heeft. Wat het lastig maakt is dat termen als phaeton, speelwagen, kiereboe, riemenwagen en dergelijke door taalverwarring, belastingtechnische en technische oorzaken door elkaar gaan lopen, net als de feitelijke uitvoering, die altijd enigszins onder invloed staat van de omgeving, makers en opdrachtgevers. Desondanks zijn de Nederlandse achttiende-eeuwse wagens in rechte lijn de nazaten van de phaetons aan het Franse hof van Lodewijk XV. Hetzelfde geldt voor de sjees, het Franse moderijtuig (chaise=chais) dat eindigt als Nederlands ‘streekrijtuig’. zowel de sjees als de phaeton zijn dus niet zozeer ‘typisch’ Nederlands als wel het begin van een vroege, internationale ontwikkeling.

Engelse mode
Ondanks de stagnerende ontwikkeling en het feit dat Nederland met ouderwets gerij blijft rijden, zijn er wel degelijk Nederlanders die investeren in iets nieuws, in dit geval de Engelse rijtuigmode die het aanvankelijk van de Franse heeft gewonnen. Een eerste voorbeeld van een modernere phaeton in Nederland is die waarmee prins Willem op 2 december 1813 zijn intocht maakt in Amsterdam. Het rijtuig is eigendom van Josua Jacob van Winter (1786-1840), een van de rijkste kooplieden van de stad. Het hangt in C-veren en mist een kap. In Engeland staat dit model dan bekend als ‘Siamese’ (of ‘double bodied’) phaeton en in Nederland als ‘Engelsche’ phaeton. Het Engelse is dan niet zozeer het type als wel de aanduiding van de herkomst. Zo biedt een makelaar op februari 1793 (Leydse Courant) aan de Amsterdamse Prinsengracht, bij de Amstel, uit de hand te koop aan een ‘Engelsche’ phaeton op vier wielen, met ijzeren assen, metalen wielnaven, fraai geschilderd en met pleten randen. De toevoeging ‘Engelsch’ komt vaker voor, met name in de eerste helft van de negentiende eeuw. Meester-schilder E. van Kuyk uit Arnhem bijvoorbeeld biedt in 1839 twee gebruikte Engelse phaetons aan, rijtuigen op veren. Meester-zadelmaker van Sommeren uit ’s Gravenhage heeft in hetzelfde jaar een nieuwe, gemaakt in de fabriek van Pearce & Co van Longacre te Londen.
Kopers en verkopers maken in Nederlandse kranten zelden onderscheid in types, zoals de Engelsen dat wel maken, hooguit is er een omschrijving als ‘veritable’ (‘echte’) of ‘met wegklappende achterbank’. Het is gewoon ‘phaeton’ als algemene benaming zonder verdere specificatie; Nederland volgt hierin Frankrijk. De grootste vooruitgang is opnieuw te vinden in de vering: bladveren in ellips of in ramen geplaatst. In een opsomming van een verkoping van een stal op de Reguliersdwarsstraat bij de Geelvinkstraat in Amsterdam staan genoemd: “….eene dito Phaëton voor een en twee Paarden, met dubbele achterzitting; een Mail Phaëton, met dito op kwadraat platte springveeren…” (Alg. Handelsblad 30-3-1850).
Van het model veritable is de phaeton van het Utrechtse slot Zuylen. Dit rijtuig is gemerkt ‘Binder Paris’ en te dateren van vóór 1850, waarmee het in zijn soort, dus als vertegenwoordiger van de ‘moderne’ phaetons, de oudst nog bestaande is in Nederland. Bijzonder aan dit exemplaar zijn de stijlkenmerken van de late biedermeiertijd, zoals de sierlijke krulletjes waarmee het onderstel is versierd, de frivoliteit van de biezen, maar ook technische aspecten zoals de bolle, vroege ellipsveren. De firmanaam Binder is tegelijkertijd een voorbeeld van hoe de Franse rijtuigbouw drie, vier decennia na de revolutie weer opkrabbelt: Binder, Mühlbacher en andere fabrikanten groeien op de vleugels van de industriële revolutie uit tot toonaangevend in de wereld.

In koninklijk bezit
Het Nederlandse koninklijk huis schaft in de periode 1839-1900 minstens veertien phaetons aan, voor zover terug te vinden in de inventarisboeken van het huisarchief. Koning Willem III heeft een mail-phaeton, in navolging van de eerste Franse president Lodewijk III, de zoon van ‘onze’ vroegere koning Lodewijk Napoleon, die als fanatiek paardenliefhebber ritten door Parijs maakt met een dergelijke sportwagen. De koning koopt hem op persoonlijke titel in mei 1858 bij Jones in Brussel, en over een periode van vier jaar is het onderhoud ervan geregistreerd in de boekhouding van het hof. Wat er daarna mee is gedaan, is onbekend. In 1883 trekt de koning opnieuw de buidel ‘voor particuliere rekening’ om op de Wereldtentoonstelling in Amsterdam twee rijtuigen van de firma Mühlbacher (Parijs) aan te schaffen: een mail-coach en een blauw-geel geschilderde phaeton. Die laatste wordt ten tijde van koningin-regentes Emma ‘gebruikt voor afrijden’. De kap is er afgehaald en zo eindigt dit ongetwijfeld fraaie rijtuig als afrijbrik: in 1887 is het uit de inventaris geschrapt. Ook koningin Emma pakt de leidsels op: “Het koninklijk rijtuig, waarvan de as brak, toen de Koningin en de Prinses een rit maakten van het Loo naar Twello, was een phaeton, eerst eenige dagen geleden uit Engeland gekomen en vervaardigd in de rijtuigfabriek van den heer Peeters. Voor de Nederlandsche nijverheid moet het genoegen doen, dat het rijtuig buitenlandsch fabrikaat was”, kan de Arnhemsche Courant niet nalaten om te melden over de Londense fabrikant Peters & Sons op 21 maart 1890.
In 1892 bestelt Emma een duc, een lagere uitvoering waar een dame gemakkelijker in kan stijgen, van het Nederlands fabricaat Ingenhoes, Buitenweg & Co uit De Bilt. Haar dochter Wilhelmina zou dit rijtuig als ‘zelfrijwagen’ aan gaan duiden. De volgende aanschaf is de lichte phaeton (W. Erdmann, Berlijn, geleverd 1900) voor de dagelijkse rijtoeren van prins Hendrik, waarmee hij onder andere de kranten haalt na de aanrijding met een Haagse tram. “Denk u Koningin Wilhelmina, zooals wij haar dagelijks kunnen zien in keurig wintertoilet, gezeten in de mooie phaeton naast Prins Hendrik in uniform; zie de fiere paarden eens aan door Zijn Hoogheid gemend. Is het niet of die bewust zijn van de eer die hun ten deel valt om zoo’n kostelijken last voort te trekken? Houding en draf getuigen daarvan; en denk u daarnaast het motorrijtuig, breed, log gevaarte waar in stof en wind de toegetakelde personen zijn gezeten die de stad doorvliegen met veel lawaai; dan zal het niemand verbazen als de hoop wordt geuit dat H.M. en de Prinsgemaal hun wandelritten bleven uitvoeren zooals tot heden het geval was.” (Soerabaijasch Handelsblad 20-4-1904).

Het verschil is evident
Begon het als simpelweg ‘phaeton’, in de tweede helft van de negentiende eeuw maken wagenmakers en rijtuigfabrikanten wel enigszins een onderscheid in typen: incidenteel ‘stanhope’ als het om een Engels importrijtuig gaat, bij uitzondering ‘demi-mail’ als er een Franstalige voorkeur is, ‘duc’ voor dames, ‘napoleon’ als Nederlandse equivalent van de Engelse ‘spider’ en ‘prins albert’ voor een populair Gronings streekrijtuig. Op de Groningse ‘boerenphaetons’ na is het aantal luxe phaetons in Nederland bescheiden gebleven. De paar die op een zomerse dag in bijvoorbeeld het Vondelpark te zien waren, vielen in het niet bij de aantallen die in het Parijse Bois de Boulogne of Hyde Park in Londen voorbijkwamen. Maar ze waren er wel. Zoals in de koetshuizen van de Maastrichtenaar Franquinet, de Amsterdamse familie Tilanus, op het landgoed De Hoge Braaken in Moergestel of huize ’t Relaer in Heino.

Echte ‘paardenmensen’ als Etiënne en Hélène van Zuylen van Nijevelt en Etiënnes zus Stephanie hadden op kasteel De Haar in Haarzuilens in ieder geval drie exemplaren. Het meest opvallend zijn een napoleon die tussen 1900 en 1910 is gebouwd door Ingenhoes in De Bilt, en een demi-mail, na 1887 geleverd door Binder Aine uit Parijs. Ook dit zijn producten van hun tijd: de napoleon van Stephanie die door de fijnheid van de wielen iets feminiens heeft en met zijn vloeiende lijnen een voorbeeld is van art nouveau, en de demi-mail als stoer en strak herenrijtuig zonder enige poespas, maar wel van een dusdanige kwaliteit dat menig voorbijganger er zijn hoed voor zal hebben afgenomen. Bij beide is het verschil tussen de gecapitonneerde bok, die bovendien een neerklapbare kap heeft, en het eenvoudige knechtenbankje evident: het verschil tussen dame/heer en knecht. De rijtuigen stonden op De Haar naast de automobielen, net als in het koetshuis van de familie in Parijs, waar een journalist baron Etiënne ontmoet: “Juist was hij uit een superbe phaeton gestapt, welks paarden keurig opgetuigd waren. De journalist maakte den heer Van Zuylen daarover een compliment, en verbaasde er zich eenigszins over, dat een zoo verstokt automobilist blijkbaar zooveel gaf om een mooi equipage. Ik adoreer de paarden, antwoordde hij lachend; ik heb er zestig in mijn stallen en ik heb er de grootste zorg voor. En juist mijn liefde voor de paarden doet mij een zoo ijverig automobilist zijn. Ik ben van oordeel, dat een paard eigenlijk niet deugt voor het vermoeiende werk, dat men het opdraagt. Maar wanneer zal de dag komen, dat het paard niet behoeft te arbeiden, en wat zal er van worden; men zal het dan hoogstens nog kunnen eten.” (De Telegraaf 5-7-1902).

Geen grote last
Waren er voor Baron van Zuylen van Nijevelt al geen pragmatische redenen meer om met paarden te blijven rijden, de auto was er immers al, in de eeuw die volgt zijn het nog steeds de paardenliefhebbers die phaeton blijven gebruiken. In het bijzonder de napoleon – nu spider genoemd – die geschikt blijkt te zijn voor het concours hippique. Het is een licht rijtuig dat geen grote last is voor een paard, dat hierdoor betere in staat is om zijn extravagante beweging te laten zien, om te showen dus. Mills en Lawton zijn Engelse firma’s die uitblinken in het bouwen van zulke lichtgewicht rijtuigen. Zonder kap, die op het concours een onhandig ding is, en onder invloed van Engeland waar de fraaiste showpaarden, de hackney’s, vandaan komen, is de spider tot op de dag van vandaag in gebruik voor de tweespanrubrieken op Nederlandse concoursen. En zo slingert de geschiedenis van de phaeton constant heen en weer van Frankrijk naar Engeland. Maar het begon met een zonnegod en een zonnekoning, en het adagium ‘hoogmoed komt voor de val’.

Phaetons in koninklijk bezit:

– 1839 phaeton aangeschaft van Visser, Amsterdam, met strooien vloermat en blauw geschilderd
– 1842 bruine phaeton ‘uit Engeland’ gekocht, in 1873 publiekelijk verkocht voor ƒ 125,-
– 1843 phaeton als geschenk koning aan erfprins
– 1858 mail-phaeton geleverd door Jones Brussel aan Willem III; het rijtuig staat in 1881 nog steeds in inventaris
– 1860 phaeton geleverd aan Willem III door Gastel en Harig te Mainz
– 1861 sporting phaeton aangekocht in Londen door prins Alexander
– 1862 phaeton uit Stuttgart voor prins Alexander
– 1873 cab-phaeton aangeschaft voor ƒ 2.497,40, van Peters, Londen
– 1890 (5 maart) nieuwe cab-phaeton, Frans, merk onbekend
– 1881 blankgelakte phaeton van Dick & Kirschten uit Offenbach
– 1881 blauwgele phaeton van Van Eck Amsterdam voor ƒ 1.550,-
– 1883 blauwgele Mühlbacher aangekocht op Wereldtentoonstelling Amsterdam door Willem III
– 1890 phaeton van Peters, Londen
– Na 1913 staat er nog een mail-phaeton in de boeken, door prins Hendrik meegenomen uit Duitsland, gebouwd bij Erdmann in Berlijn ‘omstreeks 1900’.
Hierbij zijn de basket phaetons/paniers (naam in inventaris afhankelijk van land van bestelling, Engeland of Frankrijk) en ponyrijtuigjes voor een onderzoek naar de ‘ontwikkeling van de phaeton in Nederland’ buiten beschouwing gelaten.


Phaeton in de zonnewagen, aquarel door George Stubbs, 1770
(collectie The Trustees of the British Museum).

 
Phaeton uit nalatenschap van Prinses Louise Albertine de Looz Corswarem, 1770-1780
(foto’s Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem).


Bokkenwagen in het Nationaal Rijtuigmuseum, geschat 1750.


Pagina 223 in Ezra Stratton’s ‘World on Wheels’ 1878 over de Frans-
Vlaamse phaeton in Maidstone (foto Carriage Foundation).

Phaeton (onder) en calèche in ‘L’art du Menuisier-Carrossier’ (1769-1775) van Roubo.


Phaeton van Baskerville in het Nottingham Industrial Museum (foto Gareth Tucker).


Engelse satire uit 1781 van een dame in een high flyer
(collectie The Trustees of the British Museum).


Satirische prent met als titel ‘Can little T.O. do no more? – yes,
drive a Phaeton and Four!!!!’, van Tom Onslow gezeten in een
‘moderne’ high flyer phaeton in 1801. (collectie The Trustees
of the British Museum).


Prins Willem maakt op 2 december 1813 zijn intocht in
Amsterdam (collectie Nationaal Rijtuigmuseum).


Arnhemsche Courant 4-8-1839.


Opregte Haarlemsche Courant 2-5-1843.


In 1892 bestelt Koningin-Regentes Emma een duc, een lagere
uitvoering waarin een dame gemakkelijker in kan stijgen, bij
Ingenhoes, Buitenweg & Co uit De Bilt.


De lichte phaeton van Prins Hendrik, die in de boeken
abusievelijk staat genoemd als ‘mail-phaeton’.


Demi-mail phaeton van Kasteel de Haar
(collectie Nationaal Rijtuigmuseum)