Na tien jaar is de Zeeuwse phaeton waar Jan van Asperen aan heeft gewerkt klaar. En daarmee is opnieuw een uniek stuk erfgoed bewaard voor het volgende generaties. De wagen is van een zeldzaam type en was in een vrijwel hopeloze toestand geraakt. Hij stond goeddeels verrot, tussen het onkruid op een boerenerf te wachten op een redder. “De paddenstoelen groeiden er nog net niet uit, maar aan de vorm, de vergane leren riemen dacht ik, dit is een 18e-eeuwse riemenwagen, die mag zeker niet verloren gaan.”
Riemwagen, phaeton, zwemmer-phaeton, kap- en halve-kapwagen zijn de benamingen voor hetzelfde type wagen. Het is een speelwagen van de zware klei. Toch is die klei niet de reden dat de Zeeuws-Vlaamse boeren tot halverwege de 19e eeuw bleven rijden met deze robuuste wagens en hun primitieve vering op leren riemen. Dat heeft vooral te maken met de belasting op geveerde rijtuigen, zoals ook beschreven door Le Franq van Berkhey in zijn Natuurlijke Historie van Holland uit 1779-1811. Zodra die belasting verdween, vond op het platteland een inhaalslag plaats in de rijtuigbouw: de sjees maakte plaats voor de tilbury, en de phaeton legde het af tegen de verenwagen. Daardoor is de Zeeuwse phaeton tegen 1900 nog een zeldzaamheid. Zo zeldzaam dat ze toen al op de foto gingen als ‘de laatste’ van hun soort.
De phaeton van Jan van Asperen is mogelijk in de 18e eeuw gebouwd in opdracht van een welgestelde landbouwer uit Zeeuws-Vlaanderen of Walcheren. Maar zeker is dat niet. Bij het rijtuig is een beschrijving van 1975: “Merkwaardigerwijs werden de phaetons niet in Zeeuws-Vlaanderen gebouwd, maar in Gent, volgens oude nog in leven zijnde wagenmakers.”
Jan van Asperen: “De historie is niet helemaal duidelijk, wel weten we dat de wagen rond 1930 is geschonken aan het Zeeuws Museum, maar door wie is niet meer te achterhalen. In de oorlog is veel informatie verloren gegaan. Volgens Simon Lous, de beheerder van Stichting De Zeeuws Inspan, stond deze riemenwagen tijdens het bombardement in mei 1940 in de abdij en of de kloostergangen van Middelburg en toen is nogal wat schade aan de wagen ontstaan. Korte tijd is hij later noodgedwongen verhuisd naar de grote kerk te Veere en in 1975, na de oprichting van de Stichting Zeeuws Inspan, ging de wagen naar hoeve Plantlust in Oostkappelle, waar meer gerij stond van de stichting. Via deze stichting kwam hij bij gebrek aan middelen voor een restauratie op het erf van Cees Maurice, een lid van de stichting. Daar zag ik tot mijn verbazing buiten, voor oud vuil, het restant staan van deze voor mij onbekende, imposante wagen. De paddenstoelen groeiden er nog net niet uit, maar aan de vorm, de vergane leren riemen dacht ik, dit is een 18e-eeuwse riemenwagen, die mag zeker niet verloren gaan. De kwaliteit van de aangevreten en halfvergane delen wijzen op een respectabele leeftijd.”
Niemand die het weet
Van Asperen kreeg het karkas mee, hij had al met andere boerenwagens bewezen het ambacht van de wagenmaker tot in perfectie te beheersen. Wat volgde was een proces van onderzoek en piekeren, want de wagen was niet compleet en de restaurator had een voorbeeld nodig. “Er is niemand meer die het tot in detail weet. De Zeeuws Inspan heeft er nog een die minstens tachtig jaar jonger is, en het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek heeft er drie, maar die zijn veel lichter en minder groot, met weinig of geen ‘paraplu’ in de wielen. De wagens die nog over zijn, missen een originele bekleding of hebben geen vergelijkbare of nieuwere kap.”
“Dat is een probleem, want hoe ga je te werk en wat is verantwoord? Het was mijn bedoeling om zodanig te restaureren, dat hij bruikbaar is en compleet om tentoon te stellen. Daarom zijn de verrotte wielen, ovaal versleten houten assen en asdammen vervangen. Toon Wortel, een andere boerenwagenliefhebber, maakte de wielen. Van de opbouw stond er gelukkig nog één zijkant, vastgehouden door een bankje met een ijzeren poot in de vloer. Aan de hand daarvan kon ik er een zijkant bijmaken. De rest van de opbouw is gereconstrueerd aan de hand van oude foto’s en de wagen van De Zeeuwse Inspan. Ook het achterbord is zo gemaakt. Op marktplaats.nl kwam ik toevallig een kapstok tegen, gemaakt van een sierlijke sluitplank van een riemenwagen, van iemand die oorspronkelijk uit Zeeland kwam. De plank past geweldig en ik ben d’r blij mee, zoiets vind je nooit meer. Hetzelfde snijwerk kon ik er links en rechts bijmaken. De bovenbouw is van essenhout op basis van de maten van de wagen van De Zeeuwse Inspan, aangepast aan de maten van de bodem bak. Niets loopt recht, dus dat was enorm passen en meten. Juist de buitenkant moet vlak zijn, anders zie je door het zware doek de contouren van de constructie lopen.”
Drie raampjes
“Achter en opzij kwamen drie raampjes met rondom een profiellijst ‘holletje-bolletje’ en onder een profiel sierdorpel met wat bladgoud. Dat had ik op een oude afbeelding gezien en maakt het juist bijzonder. De raampjes zijn hoog en smal, het glas is vroeg 1800 en past er goed bij, de ruiten zitten in een brede plank waar een langwerpig gat in is gezaagd voor het glas, die verbinding heeft met boven en onder. Dat is een oude manier van een raam aanbrengen en het is een sieraccent aan de binnenzijde. Overigens was dat model een hoofdbreken, want op foto’s van deze wagen in de kerk van Veere is te zien dat er veel grotere ramen in zitten. Het kan niet anders, dan een vernieuwing in de tweede helft van de 19e eeuw zijn geweest en past niet bij de wagen die beduidend ouder is.”
350 porseleinen dikkopnagels
“Het oersterke canvas, waarvan de voorste delen oprolbaar zijn, is op advies van liefhebber Gerard Engbers aan de binnenkant eenmaal en aan buitenzijde tweemaal geschilderd met water-gedragen buitenlak zijdeglans. Het is ongelooflijk, maar er zijn ruim vijf potten van die verf ingetrokken, dus reken maar dat het waterdicht is. Vroeger was er een speciaal procedé om de verf voor wasdoek te maken uit terpentijn, olie, bijenwas, witte menie en nog wat; dit is een stuk duurzamer en het blijft enigszins soepel. De voorste zeilen zitten vastgegespt onder een soort regenkap van zo’n tien centimeter, waardoor het opgerolde zeil schoon en droog blijft. Aan de voorzijde zit ook een strook van zo’n tien centimeter onder de voorste dwarsligger, hetgeen functioneel is met regen. Om het canvas vast te zetten zijn 350 porseleinen dikkopnagels gemaakt; in Zeeland noemen ze die ‘tetsen’. Met een halfronde lat is gemakkelijker een fraai effect te bereiken, maar dit is origineel bij de drie wagens in het Nationaal Rijtuigmuseum.”
“De bekleding was denkelijk niet rijk, wel degelijk. Er zal best iets van sier aangezeten hebben en als je naar de wagen kijkt past dat er wel bij. Met stoffeerder Brouwer is besloten om er katoenen velours in te doen, dat kwam volgens hem in die tijd voor, zonder knopen in de kussens, wel zogenaamde ‘pluizen’, bolletjes wol in een oker kleur. Op de twee klapbanken met opstaande randen van twee centimeter komen kussens die met het omhooggaan van de ene helft blijven zitten. De voorste klapbank kun je verstellen door hem zo’n dertig centimeter naar achter te zetten: vermoedelijk met slecht weer, zat je verder onder de kap. De grote bank achterin heeft onder het kussen een zitplank met twee hangen, onder de klep bevind zich een niet al te grote bergplaats. Ook zitten er twee kledinghaken aan weerszijden achterin. Vermoedelijk heeft er een mat ingelegen, maar hoe die mat er heeft uitgezien, mag joost weten.”
Stuitreep en roeppaard
“Een lamoen past er niet bij en de wagen is eigenlijk te zwaar voor één paard. Er was een speciale manier van inspannen in Zeeland, natuurlijk met Zeeuwse hamen, en er werd er een leidsel vastgezet aan een haakje op het twee-paards-zweng, dat was de zogenaamde stuitreep die met een ketting verstelbaar was. Op die manier werd alleen het handpaard bestuurd, het zogenaamde roepaard (rechts van af de bok) was gekoppeld aan de haam of gareel van het handpaard, die weer werd bestuurd met een loei, dat is een leidsel met een touw. Het systeem is primitief. De Zeeuwse phaeton in Leek heeft dat haakje op het twee-paards-zweng ook. Misschien dat niet iedereen dat zo gebruikte, zeker later niet meer. Het zweng is trouwens vastgezet met de wielsleutel, dat was oudtijds de gewoonte daar.”
Rijdend kasteel
“Bijzonder imposant is het zogenaamde ‘bordes’ voorop, dat ruimte geeft voor een royale instap. Een man of acht kan er gerust in. De oude vrouwtjes die naar de kerk gingen zaten, nadat ze door de twee klapbanken waren geschuifeld, lekker achterin. Het zachte kussen bood daar een comfortabele plek met redelijk zicht en behoorlijk wat privacy door de hoge smalle ramen, waar ze van buitenaf niet in konden kijken. Soms denk ik wel, het lijkt wel een rijdend kasteel, van bijna drie meter hoog”, is Jan van Asperen bewonderend nu zijn oogappeltje weer volledig is opgebouwd.
“Deze wagen had de kleuren bruin met okergele biezen, met grijs in de dommen en blauw binnen. Op de rechterzijkant zit nog gedeeltelijk oude verf. Over het hout van de wagen is ruim twintig liter gif tegen houtworm gestreken; niet alleen over het oude, ook ter verduurzaming van het nieuwe hout. Nadat dit was uitgedampt heb ik het nieuwe essen of iepen gekleurd met Van Dijks bruin, een oude waterbeits. Daarna volgden de lagen lijnolie, want molm haat vet, het is goed voor het hout en geeft een fraaie kleur en aftekening. De lijnolie is gemengd met gebrande omber, een klassieke bruine kleurstof, en zo nodig verdunt met terpentine. Het principe ‘vet over mager’ geldt hier ook. Na enkele lagen olie kwam een laag of drie zijdeglans vernis, ook weer vet over mager. Zonder het afwerken met vernis of blanke lak wordt de lijnolie in de zon of met warm weer een plakboel, bovendien is het gladde oppervlak gemakkelijker schoon te houden.”
Gekrulde schoren
“De enorme leren draagriemen van ruim drie meter lang, acht centimeter breed en drie dik zijn oersterk door een verborgen nylonlaagje en gaan een eeuwigheid mee. Ze zijn prachtig gemaakt, gedeeltelijk met de hand, en voor en achter vast gezet op houten, gekrulde schoren met de oude bevestiging van een eenvoudig T-stuk. Juist aan de stoere eenvoud van het fraaie smeedwerk zie je de ouderdom af. Een centimeter of tien is er speling met de hoogte van de bak, door de zware vleugelmoer achter los of vast te draaien. De andere phaetons hebben een ratel om die riemen op spanning te brengen, de methode van een vleugelmoer is ouder, al bestonden beide naast elkaar. De losse stukken op de riemen zijn zogenaamde slijtstukken, de plekken die contact maken en het meest slijten: daarom zijn er losse leren stroken opgetimmerd die na verloop tijd makkelijker zijn te vervangen, dan hele riemen. De bak is bevestigd op de riemen door links en rechts een bout door de bak en de riemen aan te brengen, vastgezet met een oude vleugelmoer. Ook de schommelriemen zijn nieuwgemaakt met zware Oudhollandse gespen.”
De Alblasserwaardse restaurator heeft zijn kostbare werkstuk al met de hand van zijn plaats gereden: “Het zwenkwerk is functioneel en er zit geen ruimte op, het draait licht, net zoals heel de wagen licht rijdt. De nieuwe eikenhouten assen functioneren prima, zonder speling.”
“Smid Krijn Verzee uit Meerkerk, de vroegere smid van wagenmaker Jan van Peet, heeft op het eind van zijn leven nog wat smeedwerk gemaakt, waaronder een prachtige remslof. Die kwam van pas bij deze phaeton. Van de getorste opstappen is er een vernieuwd. In totaal drie smeden hebben mij bij deze wagen geholpen. Als je zo het zware onderstel bekijkt, dan denk je, wat een constructie. Alles is verstevigd met ijzeren banden of ingehakte ijzeren verstevigingen, maar dat gaat niet ten koste van de sierlijkheid. Het is een genot om te bekijken en je dan te beseffen dat hier mee twee eeuwen terug een hele familie mee uit rijden ging. Ik was er graag bij geweest….”
Meer weten? klik op https://boerenwagens.nl/
Het ‘bordes’ is vermolmd. Een nieuw bordes is gemaakt van grenen:
licht van gewicht en stroef om grip op te hebben, aldus Jan van Asperen.
De overgebleven zijkant hangt vast aan een zittingplankje,
dat met een ijzeren pen in de bodem steekt.
Het restant dat op het erf stond.
Jan van Asperen beheerst het ambacht van de wagenmaker tot in perfectie.
De ‘vermoedelijk laatste Schouwse riemwagen’ in bezit van het waterschap
Schouwen, van de zijkant gezien in de periode 1915-1925. De wagen is verloren
gegaan tijdens de watersnoodramp van 1954. Ondanks dat hij in details
afwijkt, gaat het om eenzelfde type wagen: dit is te beschouwen als een ‘halve’ kapwagen.
(Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata, deel III, nr 996a)
Phaeton tijdens een evenement in Middelburg 1913. Op het bordje aan de wagen
staat ‘Cadzand phaeton, nog in gebruik’. Deze wagen maakt nu deel uit van de
collectie van het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek.
(Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata, deel III, nr 991-7 )
De wagen zoals hij net na de oorlog in de kerk van Veere stond:
Van Asperen denk dat de grote ramen in de kap van de wagen
een latere modernisering zijn.
(ZB, Beeldbank Zeeland, W.F. Helm, recordnr 33324)
De kap tijdens de reconstructie.
Het snijwerk aan de achterzijde is op puur geluk
gevonden als kapstok op marktplaats.nl.
Om het canvas vast te zetten zijn 350 porseleinen dikkopnagels
met de hand gemaakt; in Zeeland noemen ze die ‘tetsen’.
Als pin om het tweepaardszweng vast te zetten is traditioneel de wielsleutel gebruikt.