Hij zou in zijn latere leven chauffeur van Prins Bernhard zijn geweest. Herman de Graaff leerde het vak als koetsier in dienst van een adellijke familie. Het kwam niet toevallig, want zijn vader, oom, neef en broer kozen hetzelfde vak. De een werkte voor een deftige dame in Velp, de ander haalde de Duitse keizer van het station. Met Herman maken we kennis met het wereldje van de particulier koetsier: discreet en alleen op basis van goede referenties.

Zijn vader
Herman’s grootvader, de landbouwer Hermen de Graaff uit Doorwerth kreeg uit twee huwelijken achttien kinderen, waarvan een aardig stel zonen en schoonzonen de kost verdient in de paarden. Een zadelmaker, meerdere zijn voerman en eentje werkt als postiljon voor Baron van Brakell op het kasteel Doorwerth. Uit dat nest komt ook Herman’s vader Antonie, koetsier van mevrouw Schill-Kolff. Deze mevrouw reisde, nadat haar man, rechter aan het hooggerechtshof in Batavia, Nederlands Indië, overleed in 1851, met haar kindjes terug naar Nederland. Na terugkomst heeft zij nog altijd geen onverdeeld gelukkig leven, want ze zal niet alleen haar halve leven als weduwe doorbrengen, ze verliest ook drie kinderen, waaronder een dochter op de bootreis van Ceylon naar Suez, en haar oudste zoon op stoomschip Voorwaarts, eveneens op de Indische Oceaan. Financieel komt de weduwe echter niets tekort dankzij een gezonde beleggingsportefeuille. Mevrouw Schill is met haar Indië-verleden tamelijk geëngageerd met Bronbeek, Koloniaal Militair Invalidenhuis, en woont zelf op het nabijgelegen Huize Larensteijn in Velp. Daar werkt dus ook Antonie de Graaf als koetsier en komt in 1881 zoontje Herman, in de koetsierswoning, ter wereld.
Larensteijn ligt in een strook van buitenplaatsen langs de Veluwezoom, waar welgestelde families wonen als Brantsen, De Roo, Quintus en Melvill van Carnbée. Die hebben allen tenminste een eigen koetsier in dienst; ook dat is een eigen wereldje.
In 1892 wordt de weduwe de zorg voor Larensteijn te veel, ze verkoopt huis en park aan het Aartsbisdom Utrecht en verhuist naar de stad: een statig herenhuis aan de Eusebius Buitensingel in Arnhem. Het koetshuis ligt er achter aan de Spijkerstraat. Daar overlijdt in 1897 koetsier Antonie, na 25 jaar trouwe dienst. Zijn overlijden en haar eigen gezondheid doen de weduwe besluiten om de equipage af te schaffen. Drie maand na Antonie’s dood houdt notaris Castendijk een openbare verkoping van een zo goed als nieuwe coupé, landauer, vis-à-vis, victoria, één en tweespantuigen, dekens en dergelijke. De paarden zijn dan al weg. De weduwe zelf overlijdt een half jaar later op 85-jarige leeftijd.

Zijn oudere neef
Terwijl dit hoofdstukje ophoudt, gaat het verder met de volgende generatie koetsiers. Herman’s oom Jan de Graaff is koetsier, net als diens zoon -een neef dus van Herman- Adriaan Herman (1877-1924). Die laatste werkt op slot Zuylestein voor Charley graaf van Aldenburg Bentinck in de periode dat het Duitse keizerspaar een bezoek brengt aan kasteel Middachten in De Steeg. Voor dat bezoek trekt de bewoner van Middachten, Willem graaf van Aldenburg Bentinck alle registers open, en heeft daarvoor de hulp nodig van zijn familie. Van Weldam, Amerongen en Zuylestein, de huizen die ze bewonen, komt extra personeel en materiaal naar De Steeg om de ontvangst zo vorstelijk mogelijk te maken. “Voorop reden zes marechaussees te paard. Dan volgde de galakoets, een landauer, veerende in de riemen, de grafelijke wapens op de portieren, en bespannen met vier paarden à la Daumont met jockey’s, in welk rijtuig de Keizer en Graaf Bentinck gezeten waren. Op de achterbank zaten twee Middachter jagers in groote uniform. Terwijl deze koets, voorafgegaan door een postiljon als voorrijder, langzaam het stukje bouwland omreed, dat het stationsgebouw van den grooten weg scheidt, sloten zich de overige rijtuigen daarachter aan. Eerst een calèche, eveneens met een vierspan à la Daumont, en waarin de Keizerin met haar gastvrouw in serieus intiem gesprek gezeten waren, en op de voorbank de jonge Gravin Isabella had plaatsgenomen”, omschrijft de Kleine Courant van maandag 9 augustus 1909 het vervoer van de keizer van het stationnetje in De Steeg naar het kasteel. De oudste zoon en schoonzoon van de graaf rijden als ere-escorte te paard naast de rijtuigen. Na de twee keizerlijke rijtuigen volgen drie landauers met koetsier en palfrenier, en twee paarden bespannen, voor het keizerlijk gevolg. Een dag later keert dezelfde stoet terug naar het station. Bij zo’n bezoek draait het om de hoge gasten, de gastheer en gastvrouw, terwijl de bedienden volledig buiten de belangstelling blijven. De keizer kan hun rol echter wel waarderen en strooit na afloop, zoals gebruikelijk bij een min of meer officieel bezoek, met medailles. Aan ‘allen die in den stoet bedienden’ zijn medailles van de Kroonorde uitgedeeld, waarbij opvallend genoeg alleen de namen van de koetsiers Adriaan Herman de Graaff van slot Zuylestein en Esveld van kasteel Amerongen in de Staatscourant komen, evenals kamerdienaar Ploeg die een medaille ontvangt van de Rode Adelaar.
De broodheer van Adriaan Herman is met zijn dochter Marie (‘Mieschen’, de latere Barones van Heeckeren, van Twickel) en zuster Victoria ook bij het bezoek op Middachten aanwezig. Zuylenstein en Amerongen liggen op wandelafstand van elkaar en dat is wat graaf Charley en zijn dochter Mieschen regelmatig doen: eventjes naar Amerongen wandelen voor een familiair bezoekje. Het is daarom niet vreemd dat de koetsiers van beide huizen met elkaar samenwerken. Zo zal het ook een gezamenlijke inspanning zijn, wanneer koningin-moeder Emma in augustus 1903 in gezelschap van de hertogin en prinses van Albanië op de trein stapt van Baarn naar Woudenberg, waar rijtuigen klaarstaan om ze over Maarsbergen naar de huizen Zuylenstein en Amerongen te brengen. De koetsiers mogen ze voor de terugreis naar het station van Rhenen brengen. Het zijn de eervolle klussen waar Adriaan Herman de Graaff, onder leiding van de eerste koetsier van Amerongen Carl Bock, mogelijk aan mag meewerken. Het bevolkingsregister van Leersum laat ons in de steek als het gaat om de vraag, wanneer Adriaan hier vandaan vertrekt. In 1923 trouwt hij in Soest met Dirkje Henken en is dan ‘koerier’ van beroep, chauffeur dus. Maar het geluk is niet lang aan hun zijde, want een jaar later is Adriaan overleden en laat Dirkje kinderloos achter.

Zijn jongere broer
Een jongere broer van Herman, David Antonie de Graaff (1883-na 1956) krijgt in 1949 een bronzen eremedaille in de Orde van Oranje-Nassau als chauffeur van de familie Van Nagell van Ampsen, van het landgoed Ampsen in het Gelderse Laren. Die werkt daar sinds 1909 als koetsier, nadat zijn voorganger Hendrik de Winkel na elf jaar trouwe dienst is overleden. Een eerdere koetsier op Ampsen was Albertus Johannes Blijkshof die vier jaar op Ampsen werkte en later in dienst treedt bij Baron van Brakell, toevallig in 1909 en in Doorwerth, geboortegrond van de De Graaff’s. Het koetsierswereldje kan klein zijn. Blijkbaar voldoen al die kerels aan de verwachting van de ‘oude’ Baron van Nagell, die zocht: “een bekwaam ongehuwd Koetsier, vrij van sterken drank, ten volle bekwaam met rijden en het verzorgen van Paarden. Gepasporteerde militairen, bij het paardenvolk gediend, genieten de voorkeur.” (nws vd Dag 26-8-1895) Met de komst van de auto al voor 1927, het jaar waarin de baron lid wordt van de Koninklijke Nederlandse Automobiel Club, mag David aanblijven als chauffeur. Op de speurtocht naar het levensverhaal van David de Graaff komt één reactie, namelijk van Jan Huidink. Hij vertelt: “Mijn leeftijd is 77 jaren en geboren in 1943, kleinzoon van Jan Wolferink, jachtopziener op Ampsen als horige van de adellijke families Nagel en van Lynden. Ik ken vanuit mijn prille jeugd David en Gerda de Graaff . Zij woonden in de oranjerie van het kasteel en waren goede buren en vrienden van ons. Een maal per week speelden Gerda en David joker bij ons thuis. Ik weet nog dat opa en David onder het kaarten dikke bolknaks rookten, zo erg dat het erg benauwd werd in ons relatief kleine keukentje; iedere keer weer imposante verhalen vertellend over het koetsierschap van David, mijn opa over de jacht.” En daarmee eindigt dit hoofdstukje in de mist.

Zijn eigen leven
Koetsier Herman de Graaff (1881-1974) is te zien op de bovenste foto waarop de beeldhouwster Charlotte van Pallandt en Joachim Adolph Zeyger graaf van Rechteren Limpurg na hun huwelijk aankomen bij Huize De Sterrenberg in Arnhem. Dat is in september 1919; Van Rechteren is van 1910-1922 eigenaar van De Sterrenberg.
Op de zwartwit foto is te zien dat koetsier Herman een licht gekleurd dingetje op zijn koetsiershoed draagt met een donker kruisje er op. Dat ‘dingetje’ is een kokarde in de heraldische kleuren van de eigenaar van het rijtuig, mits deze een familiewapen heeft natuurlijk, anders is deze neutraal zwart. Zo’n kokarde is van geperst leer of stof gemaakt, en bestaat uit een rozet en een vaantje dat iets boven de rand van de hoed uitsteekt. Hij zit aan de linkerkant en dat is logisch, want een rijtuig rijdt ‘met de klok mee’ voor het huis, waar mijnheer of mevrouw kan instijgen. Aan de linkerkant is de kokarde zichtbaar en dan weet je als passagier gelijk in wiens rijtuig je stapt of voor de omstanders wie er uitstapt. In dit geval is de zwartwit foto goed te vertalen, want de familie Van Rechteren Limpurg heeft een rood kruis op een gouden veld als familiewapen, met andere woorden de kokarde van Herman is geel met een rood kruisje. Aan de hand van de bediendenkleding die is bewaard op het huis Almelo, van een andere tak Van Rechteren, zijn Herman’s jas en vest te beschrijven. De lakense jas telt aan de voorkant zes messing knopen met een gekroonde letter ‘R’, aan de achterzijde twee. In de naad aan de rechtervoorkant zit een fooienzakje. Zijn vest is rood met een gouden bies, en vijf kleine messing knoopjes met een gekroonde ‘R’.

Rood met gouden bies
Dan het rijtuig: de smalle ‘bus’ van de lamphouder verklapt het fabricaat van deze landauer. Dit is namelijk de signatuur van de firma Hermans in ’s-Gravenhage. De tuigen van de paarden zijn door laatste opvolger in de tuigenmaker, Jan Jonas, bevestigd als gemaakt door de firma J.H. Bouman aan de Denneweg, eveneens in ’s-Gravenhage. Hij kan het zien aan het beslag. Het beslag op de tuigen is van messing, net als de knopen van het personeel en dat komt overeen met het goud in het familiewapen. De dekjes onder de schoftjes: met enige zekerheid rood met een gouden bies. Een interessant detail aan het tuig is de zogenaamde ‘zweefriem’ die aan weerzijden -tussen het schoftje en de strengdrager- aan de rugriem hangt. Die riem is eigenlijk een dubbele ‘lepels’ met het wapen. Het is versiering. Een jurylid kan op het tuig twee bemerkingen maken, namelijk dat de gareelriempjes ‘verkeerd’ zitten en dat de broekriemen te hoog zouden zitten. Dat laatste is mogelijk te verklaren door de zogenaamde ‘Franse broek’ die in Nederland anderhalve eeuw geleden algemeen in gebruik was, waarbij de broekriem boven de zitbeenknobbel van het paard zit. Koetsiers in de 21ste eeuw gebruiken alleen nog de ‘Engelse’ broek, waarbij die riem een handbreedte onder de zitbeenknobbel zit. Op de foto zit de broekriem van de paarden echter te hoog of te laag. Met tal van wapens en kokerpassanten is het duidelijk het meest luxe tuig dat voor het huwelijk uit de kast is getrokken.

Hij 47, zij 24
Het is een kortstondig plezier dat Herman zijn broodheer kan doen; drie jaar later zijn ze al weer gescheiden en het stel leeft vooral in het Zwitserse Bern, waar hij als gezantschapsattaché werkt, of in ‘s-Gravenhage. Arnhem is slechts een tussenstop voor Van Rechteren op weg naar familie in het oosten van het land. Het is lastig om een beeld te krijgen van de werkrelatie die Herman heeft voor Van Rechteren. Uit de nalatenschap van Herman’s enige dochter Ada (Grada Renetta, geboren 1910) komen een paar foto’s, waaronder eentje van een ezelwagen met vier kinderen, waaronder Ada zo rond de tien jaar oud. Dat is dus in de periode van het huwelijk op De Sterrenberg, alhoewel daar op dat moment geen adellijke kinderen en waarschijnlijk ook geen ‘knuffeldieren’ als een ezel zijn geweest. Is Herman in dienst bij een Van Rechteren op een ander huis? Dat kan.
Terwijl J.A.Z. graaf van Rechteren tot nog tweemaal vaker zal trouwen, heeft koetsier Herman een al even turbulent liefdesleven. Hij trouwt in 1909 met de 25-jarige Henriette de Ruiter, dochter van een Arnhemse brievenbesteller. Een jaar later is er dochtertje Ada. Maar de liefde beklijft niet en in 1928 gaan ze scheiden. Een verklaring voor de scheiding kan zijn dat zij het mentaal niet aan kan; haar vader overlijdt in Renkum in een tehuis voor geesteszieken en ook zij overlijdt in Renkum. Dat lijkt wel erg toevallig.
Herman is inmiddels omgeschoold tot chauffeur in een tijd waarin de equipages van de buitenplaatsen verdwijnen – hij woont in Velp. Amper een half jaar na zijn scheiding hertrouwt Herman met Maria Geertruida van Burk. Hij 47, zij 24. Een klein jaar later wordt hun zoontje Jan Hendrik Willem geboren; Ada heeft daarmee een halfbroertje, alhoewel ze bij haar moeder mogelijk daar niets van mee krijgt. Van 1930-1938 zijn Herman en Marietje in Den Haag ingeschreven aan de Jan Evertstraat 11a; hij dan weer als koetsier, van 1938 tot tenminste 1956 wonen ze aan de Schelpkade 9 in Den Haag, een woning boven een garage en dat doet vermoeden dat Herman de rest van zijn leven als privéchauffeur in Den Haag doorbrengt. Oorspronkelijk was deze garage een koetshuis met stalling voor drie paarden en een mestput.

‘De zaak Menten’
Wonen aan de Schelpkade is overigens geen onlogische plek voor een oud-koetsier, want aan deze kade liggen meerdere (vroegere) koetshuizen aan elkaar geregen, net als bijvoorbeeld aan de Hooikade. De koetshuizen van de welgestelde stedelingen lagen niet tussen, maar aan het oog onttrokken achter hun statige stadspaleisjes of naast elkaar aan een kade waar je gemakkelijk foerage en mest kon laden en lossen. In de jaren ’20 en ’30 zijn deze koetshuizen ten dele omgebouwd tot garage.
Zo is ook de stalruimte aan de Schelpkade 9 omgebouwd voor twee auto’s. De huurprijs van de vrije bovenwoning bedroeg voor de komst van de De Graaff’s, getuige een advertentie in 1932 in de Haagse Courant ƒ 85,- per maand. In dat jaar koopt de Bouw- en Handelsmaatschappij ‘Luna’ het pand, een naamloze vennootschap die vernoemd is naar een schip van de Nederlandsche Stoomboot Maatschappij en belegging in Haags onroerend goed als doel heeft. Naarmate Herman de Graaff als chauffeur langzaam naar zijn pensioen toe zal werken, komt hun huis aan de Schelpkade in opspraak, wanneer de NV Luna het in 1942 overdraagt aan de notaris Willem Hendrik van Bilderbeek. Het is oorlog en de notaris zal na de capitulatie van Duitsland in opspraak gaan komen, vanwege zijn rol in de ruchtmakende ‘zaak Menten’, een rechtszaak die draaide om de oorlogsmisdadiger Pieter Menten die zich onder andere verrijkte aan onroerend goed van vermoorde joodse mensen. Alle koop- en hypotheekakten van de transacties van Pieter Menten zijn opgesteld door Van Bilderbeek in Amsterdam. Prof. L. de Jong merkt over deze rol op: “Een beetje fatsoenlijk notaris zal aan deze transacties niet hebben meegewerkt.” Het levert de notaris een tijdelijke schorsing op. De aankoop van Schelpkade 9 door Van Bilderbeek, die meer onroerend goed in Den Haag heeft, is na de oorlog onderzocht, maar het dossier hierover is vooralsnog niet openbaar. Omdat ook het dossier van de NV Luna nog niet openbaar is, is het pure speculatie wat dit te maken heeft met de werkgever of het werk van chauffeur Herman de Graaff. Rijdt hij voor een joodse werkgever of is het nog een Van Rechteren in Den Haag? Alles kan. Uit een rouwadvertentie uit 1956 -een zus is overleden- weten we dat Herman en Marietje dan nog beiden aan de Schelpkade wonen, en iets later in datzelfde jaar verkoopt Van Bilderbeek het pand aan een dame die er zelf gaat wonen. Herman overlijdt in 1974 op een appartementje aan de Schuddegeest; Marietje reist daarop haar zoon na, die in Baarn woont, en sluit de ogen voor het laatst in 1985 te Soest.

Decennia later duiken de foto’s van de ongetrouwde dochter Ada, uit het eerste huwelijk van Herman, op bij paardenliefhebster Marga van der Torre in Ommen: “Deze Ada was de nicht van mijn buurmeisje en vriendin (1930) en zo ben ik aan de foto’s gekomen. Allebei uiteraard al overleden. Ook is mij verteld dat Herman de Graaff later chauffeur werd bij Prins Bernhard, maar of dat waar is….”

foto’s Marga van der Torre, Ommen


Herman de Graaff met een victoria voor De Sterrenberg in Arnhem. Het is een anders span en zijn
eenvoudiger tuigen, dan gebruikt bij het huwelijk.


Ezelwagen van Van Rechteren met vier kinderen,
waaronder Ada zo rond de tien jaar oud.


Het bezoek in 1909 aan Middachten. De keizerin en de dames Bentinck rijden in de calèche, waarbij
Adriaan Herman de Graaff mogelijk op het voorpaard zit, met Esveld op het achterpaard.


Koetsiersjas van het Huis Almelo. Rechts heraldische wapen van de Graven van Rechteren Limpurg.

  
Arnhemsche Courant, resp. 10-11-1909 (mbt voorganger van Herman’s neef) , en 18-2-1897
(mbt Herman’s vader)


Herman de Graaff met ‘Ada en Jacoba’.