“Als u over mijn paardenleven wilt horen, moet u bij m’n geboorte beginnen”, zegt Jakob ‘Jacq.’ Rijks (1892-1970) in een interview in weekblad De Hoefslag in 1970. Rijks was zonder twijfel één van de grondleggers van de moderne men- en tuigpaardensport. Hij leerde van de generaties die voor de oorlog het concoursveld beheersten en inspireerde hen die na hem op de bok klommen. Zijn hart ging echter uit naar het echte showpaard: “Zijn uitdrukking zegt al wat hij kan en zal laten zien. Geen schepsel kan de hoop koesteren ooit een hackney te overtreffen.”

Bij de drankgroothandel van zijn vader, de NV Handelsmaatschappij v/h J.H. van Olffen in Rotterdam, zijn zeven paarden voor het dagelijks transport en de jonge Jacq. kan goed met de koetsiers opschieten. “Vooral met Jan Rootgering – we noemden hem Bertus, want we hadden al een Jan; die was ’t aardigst voor me, hij liet me een paar huizen verderop op de wagen springen en dan ging ik mee naar Bolnes, IJsselmonde of Slikkerveer. Die paarden waren Geldersen, maar het woord bestond nog niet, want het VLN kwam pas veel later; het waren lichte typen, we kochten ze op de eilanden rond Rotterdam. Ik zat altijd in de stal. Mijn moeder wou me niet aan tafel hebben als ik ammoniak aan de kleren had of stro aan de voeten.”
Als twaalfjarige kruipt hij bij gebrek aan geld voor een toegangskaartje onder de afrastering door om te kijken op de drafbaan Woudensteijn bij Rotterdam, en op Houtrust ziet hij Abraham van Hoboken met een vierspan. “Toen zei ik: dat wil ik ook kunnen. In Rotterdam keek je alles af van de koetsiers, hoe ze de paarden inspanden, de leidselvoering. Wat hadden die nog een allure. In iedere straat stond wel een equipage voor de deur. Ik kende ze allemaal. We woonden toen aan het Haringvliet. Jan Buurman was bij ons in dienst, maar hij wilde van onze vrachtwagens af en werd herenkoetsier; toen moest hij ’s avonds ook nog werken, ritten naar de schouwburg en naar de sociëteit en zondags naar de kerk; hij was gauw bij ons terug… Die ouwe vaklui, die konden je wat vertellen; zulke mensen missen de jongeren vandaag. Toen ik achttien was, liet ik een koetsier tegen vader zeggen: ‘uw zoon heeft zich een eigen tuig laten maken, hij wil zelf een paard.’ Ik begon al een beetje mee te praten, ook in het bedrijf, er kwam een lichte wagen en een van de zeven paarden werd mijn eigendom. Dat paard was licht genoeg voor dagtochten naar Oostvoorne; dat plaatsje trok me, want er woonde een leuke juf. Maar het was wel ruim twintig kilometer heen en terug.”

Paard à deux fins
In 1913 neemt Jacq. het filiaal van de zaak in Nijmegen over, als jongeman van 21. “Daar stonden twee paarden, maar één er van vond ik al direct ongeschikt; dat is toen omgeruild voor het koetspaard uit Rotterdam. Je was eigen baas, wat een plezier. In 1919 kwam er voor het eerst een paard à deux fins (met twee doelen, red.), een zwart Iertje, Kitty, dat ik van een vleeswarenfabrikant kocht; ik ben er direct afgedonderd. Maar ik heb me er toch mee gewaagd op kleine concoursjes; daar viel niets te bereiken tegen de grote heren, de bereden officieren. Maar er waren toen ook al hackney’s. Je had nummers voor heren en voor handelaars. Namen uit die tijd: H.F. Bultman, de gebroeders Van der Haar, de bankier Truffino uit Den Haag, Van der Grift en niet te vergeten Baron van Voorst tot Voorst op huis Westerveld, die heeft de hackneywereld een enorme stimulans gegeven. En Bram van Hoboken had in de stallen van Zuidwijck in Wassenaar zestien roodschimmel hackney’s staan. Hij reed toen in zijn vierspan Granaat, Kartets, Houwitzer en Stoomvinkie. David Mitchel had ze aan hem verkocht. Ik dacht: met hackney’s is wel wat succes te behalen, bv. op de concoursjes rond Nijmegen, daar was altijd een nummer open klasse, waar ook de hackney’s aan mochten deelnemen. Die Stoomvinkie werd mijn eigendom, hij werd nu Roan Victor genoemd; achter was-ie niet al te sterk. Dat was in 1921. Roan Victor werd een succes.”
“We gingen altijd een dag tevoren. Karel van Bovenen was al vanaf ’13 in dienst, hij is vijftig jaar gebleven en een groot vakman geworden. Ik zie hem hier nog de Voerweg afrijden als hij met de hackney en de showwagen vertrok. Per spoor was te duur. Dus moest het paard stapvoets naar concours. Beneden bij het Valkhof gingen ze met de pont de Waal over. Achter op het wagentje stonden het kistje gereedschap en de zak voer; Van Bovenen had altijd fluid bij zich tegen het stijf worden van het paard. Dat was een mengsel van alcohol en kamferspiritus, we kochten het bij Jonas in Den Haag. Meestal kwamen we ongetroost van concours terug; er waren maar drie prijzen, zoiets als ƒ 50,-, ƒ 30,- en ƒ 20,-. Alles werd gewonnen door douairière A. Drory de Perez, dat was de grote hackney-eigenaresse van Huize de Beele in Voorst. Hein Dieckmann was toen al bij haar koetsier. Hij had geleerd bij Baron van Voorst tot Voorst, die twee Engelse pikeurs in dienst had, George Bond en Albert Hargreaves. Echte mannen van het vak. Zo kom je ze niet meer tegen.”
“Hargreaves kwam ik tegen bij Loomans, toen ik daar tuigen liet maken; hij was bereid vanuit Elden mij een dag les te komen geven. Hij kwam vaker. Na afloop had hij altijd prachtige verhalen. Hij leeft nog, in Amerika, we voeren correspondentie, 86 of zo moet hij zijn. Hij oefende met me in de stad, met zwarte stalhouderspaarden. Die waren ’t ook niet gewend om perfect te gaan. Hij leerde je nauwkeurig de leidselvoering, de handgrepen, de stelling van de paarden en alles. Hoe je in een vierspan alle vier de paarden aan de teugel houdt. De meesten sturen alleen de voorpaarden; van de achterpaarden zie je zo vaak de leidsels loshangen, die paarden gaan dan sjokken. Hargreaves wilde model in het spul. Je kreeg een uitkaffering als je met een wiel over het trottoirband kwam. Ik herinner me nog de hoek van de Van Slichtenhorststraat en de Franssestraat, dat was een beruchte bocht om te oefenen. Dat leerde hij me in ’22, 48 jaar geleden en ik vind ’t nog altijd fijn.”

Geen dure paarden
“Ik wilde al gauw een span hebben: bij de roodschimmel kwam Thorpe’s Lizzy, een donkere vos uit Tilburg: Cees Costermans ging ‘m met me kopen en hij leende me zijn dogcart. Och, ik hing natuurlijk wel meestal achter in ’t veld, ik bezat geen vermogen om dure paarden te kopen, het was een luxe voor de elite. En de groep concurrenten was dus klein. Stal Doorwerth heb ik nog niet genoemd en Van Dorssen in Zeist en Gielen, die paarden kocht waar een ander van af wilde. En de grootste van alle rijders was natuurlijk Bultman. Ik zal altijd oprechte bewondering voor hem houden. Ik heb veel naar hem gekeken, hij heeft me veel geleerd. Het was wat als je voor ’t eerst een vierspan in je handen had. Dan gaat er een macht voor je uit. Bultman zei: ‘Als ze er vandoor gaan, springt u er niet af; de bok is de enige plaats waar ze niet bij u kunnen komen.’ Ik weet nog dat ik voor ’t eerst Bultman heb geklopt. Dat was in ’29 met een tandem, voorop Gentleman Horace, achterop Nordelph Leopard, van Uytendaal in Breda gekocht, toen hij daar geen voet meer vooruit wilde.”
“In ’21 zijn we voor ’t eerst naar Engeland gegaan; met Cees Costermans uit Elst. Van hem en z’n broer Gerrit heb ik ook enorm veel geleerd: kenners, vaklui en ze fokten een best paard. We wilden naar de Olympiashow, ik heb ’t programma nog; daar zag je zestien mailcoaches met vier hackney’s bespannen. Later is het afgezakt, er waren geen mensen meer voor en er was geen geld. Nu zijn er weer coaches en vierspannen, maar het is allemaal veel rustiger, minder bekwaam, minder statie. In Engeland ben ik pas serieus studie van de hackney gaan maken.”
Al in 1922 heeft Jacq. zijn droom aardig voor elkaar, op het concours in Tilburg bijvoorbeeld, waar hij weliswaar niet verder komt dan derde prijzen, maar wel meetelt in de rubrieken enkelspan, tandem en met een vierspan. Dat laatste loopt voor een lichte coach van de tuigenmaker Antoon Loomans uit Nijmegen, een coach die Rijks later koopt en na hem in handen komt van Jan de Nerée tot Babberich in Wassenaar.

Wedrennen
In 1932 verhuist Jacq. Rijks naar een koetshuis-met-bovenwoning aan de Barbarossastraat 58 in Nijmegen, op een steenworp afstand van de zaak. Dit koetshuis, dat oorspronkelijk bij villa Hundisburg hoort, koopt hij voor ƒ 9.350,-. Rijks is dan allround met paarden bezig en schaft bijvoorbeeld in 1936 een Franse volbloedhengst aan, zijn stalknecht Karel geeft rijles aanvankelijk in de buitenbak en later binnen-manege voor ƒ 5,- per maand. Stal Hundisburg handelt wat en organiseert in 1935 een wedren voor volbloeden, alhoewel dat op felle kritiek komt te staan van de directeur van de Nijmeegsche Manege die een brief naar de regionale krant stuurt: “Een renbaan, renpaarden, renruiters, vol- en halfbloedpaarden, renpubliek, wat een verheven gedachte voor Nijmegen. Wat hier echter gegeven wordt is een ware aanfluiting voor de rensport in het algemeen en voor de paardensport in het bijzonder.”
In 1949 brengt Jacq. Rijks op verzoek van de Vereniging ter bevordering van de Landbouw-tuigpaardenfokkerij (VLN) in Utrecht een vierspan Gelderse hengsten uit voor de coach. De voorpaarden bijten elkaar onophoudelijk in de hals, waarop Rijks een stangetje tussen de bitten van de dieren bevestigt. “Heb ik geleerd van Snippe”, zo licht hij toe. Gerrit Snippe was de koetsier van Baron van Brakell, van Stal Doorwerth.
“Juist vóór het uitbreken van de oorlog waren we zo gelukkig een nieuw tehuis te vinden voor onze familie en de paarden. We hadden de stal toen in de Barbarossastraat, maar daar waren natuurlijk geen trainingsmogelijkheden voor hackney’s. Begin ’40 was Victor Jurgens gestorven en bij zijn landgoed Brakkensteijn stond een bord ‘te koop of te huur’. Ik ging er op af en vroeg het stallencomplex te kunnen huren voor vijf jaar met nog een optie voor de daarop volgende jaren. Er kwam een brief, dat het goed was en dat de huur ƒ 325,- per jaar bedroeg. Ik kon ’t niet geloven en belde op: ‘De brief is zoekgeraakt, wilt u nog eens zeggen, hoe hoog de huurprijs is?’. In april ’40 stonden de paarden in de boxen van de mooie stal met de zuilen, het rietendak en de klokkenstoel. Direct na de verhuizing waren we bezet land. Toen kon het niet meer allereerst om de paarden gaan. Mijn hippisch verhaal begint vanaf ’46 pas weer interessant te worden. Toen was het hackneybestand in Nederland bijna uitgestorven. Af en toe waren er nog hackney’s op concours verschenen, maar de import lag uiteraard helemaal stil. Ik kon na de bevrijding eerst Almshill aankopen, die als slachtpaard bij Uytendaal terecht gekomen was. De ruin had heel weinig body, hij was dun en smal; maar zijn fijnheid was zijn talent, hij was een atleet. Hij kon verschrikkelijk gaan; alleen zijn balans: dat was zoeken en zoeken. Ik probeerde van alles met het beslag. Op een dag liet ik ijzers met dikke takken onderleggen. We reden weg van Brakkensteijn om die te proberen en ineens wist ik: het geheim is gevonden. Vanaf dat moment werd hij elke dag beter. Voor ƒ 300,- gekocht, was Alsmhill al gauw kampioen.”

Cynthia Haydon
Rijks klopt in Engeland onder andere aan bij de broers Robert, Jimmy en Bob Black. “Die laatste dacht dat ik een knecht was van Van Heek en hij zei ‘I’ll give you a job here.’ Bij Jimmy ben ik veertien dagen geweest. Hij trainde en reed Black Magic voor Sir Nigel Colman en ik mocht de zwarte hengst ook in handen hebben; ontzettend wat had die hackney een actie, ook achter. ’s Morgens om vier uur stond je daar bij de stal en dan had Black vaak al paarden voorgewerkt in de overdekte trainingsbaan. Bij de Black’s heb ik enorm veel geleerd, wat betreft de bloedopbouw van de hackney, het klaarmaken en uitbrengen, tuigen, bekappen, alles. En door hen was ik in Engeland goed geïntroduceerd., ‘mr. Riks’, zeiden ze. In de eerste jaren na de oorlog leerden we ook de Haydons kennen. Dat is nu de beroemdste en belangrijkste hackneyfamilie in de wereld. Frank Haydon is de manager van de stal en zijn vrouw Cynthia traint en rijdt de hackney’s.”
“Robert Black was al vóór de oorlog de grootste hackneytrainer. Hij had zijn stoeterij en trainings-etablissement bij Reading. Zijn dochter Cynthia bracht al in ’36 een vierspan uit, waarmee ze nooit is verslagen. Zij trouwde in ’39 met Frank Haydon en na de oorlog begonnen ze de Hurstwood Hackney Stud, waar ook vader en moeder Black kwamen wonen.”
Rijks kwam om meer redenen aan de andere kant van het kanaal, want naast de hackney’s was het jachtrijden een liefhebberij van Jacques Rijks. Als hij op zijn 65ste voor het laatst in Ierland achter het hert aan gaat breekt hem het zweet uit: “Ik dacht dat ik die jacht nooit zou overleven, maar toen ik juffies van 60 met appelwangetjes aan de meet zag verschijnen, hield ik me groot: dat moet jij ook kunnen.”
Met name in de jaren vijftig is alle aandacht gericht op de hackney’s. Rijks heeft een vierspan in de kleine maat, samen met de gefortuneerde Maria J.J. Stakenburg-Karthaus uit Amsterdam. De vier pony’s (Braishfield Beeswing, Broompark Spotlight, Broompark Firelash en Craigwell Ballerina) lopen ook voor de niet al te groot bemeten coach.

Enorme actie
“Het omgaan met de hackney, ja, daar moeten we het over hebben. Hackney’s dat is het moeilijkste, het aller-gecompliceerdste. Daarmee bedoel ik niet: hackney’s zijn gekkenhuizen. Schrijf dat heel duidelijk: een hackney die goed behandeld wordt is even rustig en vriendelijk en betrouwbaar als welk paard dan ook. Maar dat is juist zo moeilijk: goed omgaan met een hackney, want je vraagt zo veel van hem. Vergeet niet: het hackney-ras is er alleen gekomen, omdat de Engelse paarden in alles beter moesten zijn, ook in het tuig dus. In het land van de Lord’s en Sir’s en Major’s moest het mooier en rijker toegaan dan waar ook. Ze wilden ’t beste hebben op elk gebied.”
“Wat moet een paard voor het rijtuig? Die moest voor èn achter enorme actie laten zien. Die balans is zo moeilijk te bereiken, dat alleen de kunstenaar en de grote vakman er in kan slagen. Het perfectioneren van een hackney: dat kan bijna niemand. Er zijn veel dieren mee bedorven, wanneer er allerlei middeltjes en kunstjes, zeg maar wreedheden gebruikt worden. Er is veel kunstenmakerij. Zoals er heel wat hogeschoolruiters zijn die niets van dressuur afweten.”
Rijks gaat in het interview uitgebreid in op de training van de hackney, over bijzetteugels, het werk op een zware bodem, het beslag en hoe hij van Cynthia Haydon leerde om trouw te zijn aan de Liverpool-stang met de leidsels in het bovenste gat. “Ik heb hoogstens op de lange weg de leidsels wel eens wat lager gegespt, omdat het paard van vermoeidheid te veel ging hangen. Maar het is allemaal zo lang als het breed is: als je je bretels steeds korter maakt, gaat de rek er uit en zakt de broek toch af. Het bit is er niet om macht over het paard te hebben en om hem ergens toe te dwingen, het bit is er om hem te helpen en te steunen en om met hem te kunnen praten. Dat geldt ook voor de opzet: dat is geen riem om hem omhoog te trekken, maar een steun, eventueel een lichte correctie op de stelling. Natuurlijk, in het uiterste geval voorkomt de opzetteugel, dat het paard zijn hoofd tussen de voorbenen vastzet en aan de ritsel gaat, maar op dat moment kun je al niet meer zeggen dat je met een hackney in de ring bent, dan maak je er een ezelnummer van.”

Op een viool
“En denk er aan, het beste dat je je hackney aan kunt bieden, dat zijn je handen. Niet zo’n gespannen hand aan een stijve pols, die thee inschenkt, maar een ‘open’ hand die alles voelt, die seinen zendt langs de leidsels, de draden naar de hersenen van het paard. De trillingen van de hand brengen jouw gevoel op het paard over. Zoals een vioolspeler met zijn instrument omgaat. Ik kan niet tegen kattengejammer op een viool. Ik kan nog veel minder tegen dilettantisme op de bok. Iemand met een grijze bolhoed op kan nog geen hackney rijden.”
“Een hackney als stilstaand paard is niet zo belangrijk, hij wordt pas hackney als hij gáát. De hackney is dat soort koetspaard, waarvan de eigenaar weet: wie mijn paard ook ziet, hij zal hem nooit meer vergeten. Niet alleen zijn expressie en gestalte, maar meer nog zijn gangen, niet snel en haastig -een Engelsman heeft geen haast, had het in elk geval toen niet -, maar deftig en verheven. Als de hackney alleen voor nuttige doeleinden gebruikt zou zijn, was hij waarschijnlijk uitgestorven, maar hij is er om van te genieten. Fokkers en trainers hebben van hem zo’n buitengewone persoonlijkheid gemaakt, dat niemand hem ongemerkt voorbij loopt. Hij gaat met energie en in volmaakte balans. Hij heft zijn voorbenen vanuit de schouder, recht vooruit en zelfbewust, licht, gracieus en harmonisch. Hij brengt zijn voeten niet naar de ellenboog, maar tilt ze ver voor zich uit en zet ze daar op de grond, waar een ander juist niet reiken kan. Zijn achterhand stuwt deze actie evenredig, de achterbenen treden ver onder en bewegen dicht langs elkaar. En dat alles gaat moeiteloos.” Rijks gaat nog uitputtend verder over het ideale exterieur van de hackney, maar vat samen: “Zijn uitdrukking zegt al wat hij kan en zal laten zien. Geen schepsel kan de hoop koesteren ooit een hackney te overtreffen.”
“Hij is een persoonlijkheid waardoor je gefascineerd wordt als door weinig andere wezens op de wereld. En je leert jezelf aan hem kennen, zoals aan alles dat werkelijk groot is. Ik heb ontzaglijk veel voldoening aan de hackney’s gehad. Iedereen kan omgaan met een doedelzak van een paard, maar werkelijk zo ver komen dat je het aller-moeilijkste en edelste in hem opzoekt en in jezelf, daar is je leven goed mee gevuld. Als jongen had ik de heer Truffino in Den Haag met een vierspan zien rijden; ik wilde zoiets ook. In 1950 mocht ik op het CHIO in Rotterdam, de stad van mijn geboorte, een vierspan hackney’s voorrijden. Dat was het mooiste moment van mijn concoursleven.”

Nieuw hoofdstuk
In 1962 vlak na het concours in Utrecht komt er een abrupt einde aan de concours-carrière van Rijks. Er verschijnt een advertentie in de krant ‘wegens gebrek aan kundige juryleden, ben ik verplicht mijn paarden te verkopen’. “Dat gebeurde na een plotselinge opwelling na een onprettige ervaring. Maar er schuilt natuurlijk meer achter, je moet niet alleen jezelf en je paard laten beledigen, je moet ook op tijd weten te stoppen.” De stallen komen daarna beslist niet leeg, want al twee jaar eerder nam Jacq. Rijks het initiatief voor de oprichting van de Nederlandse Driving Club, waarmee hij een nieuw hoofdstuk begint in zijn eigen paardenleven en voor de mensport in Nederland. Die geschiedenis is een apart verhaal waard.

In 1917 was Rijks in het huwelijk getreden met de Rotterdamse Agatha Elisabeth van der Vlugt, wat in 1930 al weer uitliep op een scheiding. Uit dat huwelijk kwam zoon Jaap jr. (1920-2017) voort, die in de hippische voetsporen trad van zijn vader, niet als tuigpaardenman, wel als springruiter. Stal Brakkenstein, gebouwd in 1916, is nu een rijksmonument aan de Driehuizerweg 283 in Nijmegen.

Dit artikel is deels gebaseerd op twee interviews in het weekblad De Hoefslag uit 1970 (19, 21).

foto boven: Braishfield Beeswing en Broompark Spotlight in Nijmegen, 1950. Foto: archief Lambertus Huckriede


Braishfield Beeswing, Broompark Spotlight, Broompark Firelash en Craigwell Ballerina in 1950 voor de coach. Het vierspan dat Rijks in eigendom heeft met de gefortuneerde Maria J.J. Stakenburg-Karthaus uit Amsterdam.
Foto: archief Lambertus Huckriede

.
Links de vestiging van v/h Van Olffen aan de Barbarossastraat in Nijmegen waar Jacq. Rijks de leiding kreeg. Rechts: Na de oorlog maakte het bedrijf grote sprongen voorwaarts, aan de Weurtseweg 232 in Nijmegen en
met de distributie van onder andere Coca Cola.


Almshill, de hackney die Rijks na de bevrijding voor de slacht weggekocht bij Uytendaal.
Hier uitgebracht in Eext 1946. Foto: De Hoefslag.


De stallen van Brakkenstein in de winter van 1956. De break staat klaar om uit te rijden met vierspan.


Warwick Field Marshall, 1962. Foto: archief Lambertus Huckriede


Jacq. Rijks geeft een demonstratie met een randem. Foto: Regionaal Archief Nijmegen


Jacq. Rijks (rechts) in de jaren ’60 op bezoek bij een andere legendarische figuur in de menwereld, Baron Jean Casier in het Belgische Nokere.


Met de coach in de jaren ’60 op pad met de Nederlandse Driving Club.