Ronde kop. Potig type. Andreas Cezar is een man van het gewone volk, eentje die van aanpakken weet. De rijtuigfabrikant heeft knechten voor ‘hoog loon’ in vaste dienst om te helpen met de bouw van dogcarts, prins alberts, charrettes en tentwagens. Rijtuigen voor de akkerbouwers van de klei, mannen met geld.

Jan Andries Sezar of Cezar (1828-1904), zoon van een dagloner en zelf stelmaker van beroep, heeft twee zonen die hij in Beerta het vak leert om dorsvlegels te maken, en evengoed spaken te schaven, velgdelen te zagen en de kunst om een wielnaaf te draaien. Het draaien van naven uit nat eikenhout, wat gemakkelijker draait, is werk voor herfst en winter; na het boren en uitsteken van de gaten dwars door het midden en tien of twaalf spaakgaten komen zulke naven te drogen te liggen. Dat boren met een lepelboor van meer dan tachtig gaten voor vier wielen is wellicht het zwaarste werk. Na de naven komen de spaken die de meeste tijd in beslag nemen en waarvoor de stelmaker vooral zijn trekmes nodig heeft, het gereedschap waar hij de meeste uren mee maakt. En dan is een wieltje voor een kruiwagen of hondenkar maken nog niet zo’n toer, een rijtuigwiel waarin de spaken als een paraplu zijn aangebracht is daarentegen wel een grote kunst.
De Cezars maken mee dat in de periode 1850-1875 de welvaart van de kleiboeren in het Oldambt, de streek waarin Beerta ligt, flink toeneemt als gevolg van de hoge graanprijzen. Kastelen van boerderijen verrijzen er en de behoefte groeit naar luxueuze rijtuigen. In plaats van werk aan stortkarren en dorsvlegels verschuift het werk naar luxe gerij. Maar het is vooralsnog geen vetpot, want waarom zouden de boeren een eenvoudige stelmaker beter betalen dan de dagloners die op hun knieën de aardappels rooien. Jan Cezar zal tot aan zijn dood in een arbeidershuisje op ‘beklemde grond’ in de Finsterwolderpolder wonen en daar jaarlijks 5,50 huur voor betalen. De bijverdiensten van Jan’s echtgenote Tall Wolda als naaister zijn daarvoor zeker welkom.

Naar de beurs
Hun zonen Andreas Jan (1858-1922) en Hendrik Jan (1861-1945) weten beter te profiteren van de behoefte aan luxe rijtuigen en op te klimmen tot gegoede burgers. Dogcarts, Utrechtse tentwagens, prins alberts, charrettes en ‘portierwagens’ op veren en in riemen is wat zij maken. Een bronzen medaille valt Andreas ten deel op de Tentoonstelling van Landbouw en Nijverheid in Winschoten in 1893. De broers trekken aanvankelijk samen op als rijtuigfabrikant met hun ‘magazijnen’, de een in Beerta, de ander in Winschoten.
Andreas vertrekt op dinsdagen vanuit Beerta met een of meer rijtuigen naar de beurs in de stad Groningen om ze er voor de verkoop op te stellen, onder de neus van Jelmer Brukker, de grootste concurrent in de provincie. De beurs is het belangrijkste handelscentrum voor Nederlands graan en hier komen de grootste akkerbouwers, handelaren en transporteurs naar toe. Hier lopen de klanten.
Andreas’ zaak loopt zodanig goed dat hij zich als rijtuigfabriek profileert en personeel tegen ‘hoog loon’ in vaste dienst kan nemen, zoals een bankwerker die volledig in de smederij werkt. Hij blijkt een sociaal mens die als secretaris zich inzet voor de organisatie van de volksfeesten in Beerta in 1901, twee jaar later treedt hij toe als werkgever in een raad van beroep, waarin werkgevers en werknemers zitting nemen als gevolg van de nieuwe Ongevallenwet, en hij is gemeenteraadslid. Hij is niet al te groot, maar van het potige type. Het haar bovenop zijn ronde kop is in de loop van de jaren wat naar achteren aan het terugtrekken. Andreas draagt net als de meeste mannen om hem heen een stevige snor, in een tijd waarin de bakkebaarden tot het verleden zijn gaan behoren en de fijne snorretjes van de twintiger jaren nog moeten komen.

In zee met Nienhuis
In 1906 gaat Andreas Cezar in zee met de grootste stalhouder van de provinciehoofdstad, Casper Nienhuis: “Door deze bericht ik aan mijne geachte Clientèle en verder aan het rijtuighoudend publiek, dat ik met den 1en Mei a.s. te Groningen een rijtuigmagazijn zal openen in het perceel Spilsluizen 4, naast den heer C. Nienhuis, waar ik steeds zal zorgen eene groote, uitgebreide keuze van alle soorten solide, moderne rijtuigen, geheel voor de aflevering gereed, te koop te hebben. Tevens maak ik bekend, dat ik vanaf den 1sten mei zelf elken dinsdag in het magazijn aanwezig zal zijn, terwijl de overige dagen de zaak is opgedragen aan den heer C. Nienhuis, die volgaarne bereid is alle inlichtingen te geven.” Een pakhuis huren bij Nienhuis is een stuk handiger dan telkenmale rijtuigen vanuit Beerta meenemen om die dinsdags bij de beurs neer te zetten. En het is om nog een reden een handige zet, want als hij Nienhuis als klant kan krijgen, heeft hij een grote te pakken. Een zuinige ook, maar dat zal tweede zorg zijn. Dat Nienhuis van zijn kant de samenwerking zoekt, heeft mogelijk niet alleen te maken met reparaties en het overschilderen van de rijtuigen in de stalhouderij, maar ook dat rijtuigfabriek Brukker -het meest logische adres- een concurrent is op stalhoudersgebied. Nienhuis zal voor het onderhoud aan zijn wagenpark niet afhankelijk willen zijn van de concurrent.
In de jaren die volgen heeft Cezar altijd wel een of meerdere lijkwagens met of zonder kleden in zijn assortiment, wat er toe leidt dat bijvoorbeeld in 1913 de pas opgerichte begrafenisvereniging van 2de Exloermond zo’n wagen van hem koopt. In datzelfde jaar staat de naam van Andreas Cezar, met die van andere rijtuigfabrikanten als Veth, Mijnhardt, Schutter & Van Bakel en honderden andere ondernemers op een lijst met tegenstanders van de Tariefwet Kolkman. Kolkman wil als Minister van Financiën de staatskas op orde brengen door de invoerrechten te verhogen, iets dat in de ogen van de oppositie afstevent op een heuse ‘economische ramp’. Cezar zal het treffen door de duurdere invoer van houten panelen en smeedwerk zoals rijtuig-assen uit Frankrijk, maar hij ziet vooral een malaise aankomen. De Tariefwet haalt het niet.

Van geld naar geen geld
Het gaat Cezar nog altijd voor de wind aan de Hoofdstraat in Beerta, toen bekend als nummer B503, vlakbij nu de kruising met de Veenweg. Woning en werkplaats zijn te herkennen aan de witte gevel met daarop in kapitalen RIJTUIGFABRIEK A.J. CEZAR geschilderd. In 1913 is Andreas een van de vijftien comparanten die de Coöperatieve Boerenleenbank in Beerta oprichten. De overige comparanten zijn met name grote akkerbouwers als de Mellema’s, mannen met geld en paarden.
De fabriek van Cezar draait op een Engelse 5 pk petroleummotor van Fielding & Platt Ltd, die in 1916 plaatsmaakt voor een electromotor, alhoewel in diezelfde tijd de economische gevolgen van de Eerste Wereldoorlog tot hier in het noorden voelbaar wordt. Dat Cezar in juni 1917 twee eikenstammen van zeven en acht meter lengte te koop zet komt voort uit een gebrek aan werk en liquide middelen. Zo dik en kostbaar zijn de stammen namelijk niet en gewoonlijk is dergelijk hout snel verzaagd in een rijtuigfabriek; Cezar legde het niet voor een ander twee jaar in de vaart om te ‘wateren’. De stammen zijn een voorbode op wat in september gebeurt: een boeldag in Beerta, waarbij de gehele fabrieksinventaris in de verkoop gaat. “Eene nieuwe electromotor van 4 pk met leiding, lintzaagmachine, boor en slijpmachines, draaibank en het geheele drijfwerk, alles zoo goed als nieuw. Verschillende machines, waaronder boor, pons-, knip- en pluismachines, hoepelwals, aambeeld, twee blaasbalgen, groote soldeerlamp, bankschroeven, snij-ijzers, slijpsteenen, eene pyramide voor naafbanden, schaafbanken met achtertangen, en alle andere rijtuigmakers-, en smidsgereedschappen, alsmede een voorraad ijzer. Voorts: eene partij eiken-, esschen-, iepen-, en vurenhout, droge eiken velgen, spaken en naven, 2 houtwagens, eene partij gebruikte stellen met wielen en losse wielen, assen en veeren; eene groote schuur op afbraak.” (Nwsbl vh Nrd 8-9-1917) Notaris Koning uit Finsterwolde mag de verkoop op deze voor Andreas zwarte dag regelen. Maar het is geen faillissement en in 1918 heeft hij, nog altijd als ‘rijtuigfabrikant te Beerta’, een magazijn aan de Violenstraat 7 in Groningen en levert uit voorraad alle profielen staal met gummibanden. Cezar legt zich niet meer toe op nieuwbouw van rijtuigen, waar door de opkomst van het automobiel amper nog behoefte aan is, maar op reparaties, opnieuw schilderen en het herstel van wielen. Het gummi hiervoor komt uit Engeland.

Bekende kleinzoon
Andreas heeft uit het huwelijk met Micheeltje IJzer onder andere een dochter, Talje Jantina, en wanneer Talje in 1918, tien dagen na de geboorte van haar zoontje Bert, overlijdt aan kraamvrouwenkoorts, krijgen grootvader Andreas en grootmoeder Micheeltje de zorg voor de baby. Die baby is de latere schrijver Bert Schierbeek (1918-1996). Bert zegt in een tv-interview met Ischa Meijer over de wereld van Cezar: “Beerta is heel belangrijk voor mij geweest. Die opvoeding was heel vrij. Ik leerde op m’n zevende de charleston, want als je niet kon dansen kon je je niet goed in de maatschappij bewegen, vond mijn grootmoeder. En als je voor je elfde geen sigaret gerookt had, was je een klootzak. Dat was een liberaal milieu. Maar men ging wel naar de kerk, want de kerk hoorde daar ook bij; je sprak er niet over Jezus, maar over het graan, of dat er goed bij stond.”
Bert ziet hoe zijn grootvader ijzeren banden om de rijtuigwielen krimpt: hoe de cirkels roodgloeiend uit het smidsvuur komen, over de houten wielen worden geslagen, sissend afkoelen en er dan muurvast omheen zitten. Recht tegenover hun huis drijft A. Vloo een winkel in manufacturen, kleding en beddengoed. De gebroeders Bos aan de rechterkant van Cezar hebben een timmerbedrijf. Bakker Broekema aan de linkerkant zorgt ervoor dat de Cezars ’s ochtends ver voor zeven uur wakker worden door de dreunende deegkneedmachine. Door de dorpsstraat rijdt in de jaren twintig tram 8, in de volksmond ‘Ol Pait’. O en P stonden voor Oldambt en Pekela. Eens in de week gaat hij naar Groningen. Dan draagt hij zijn zwarte bolhoed. Als trambestuurder Platje ’s ochtends Cezars huis nadert, ziet hij de Winschoter Courant achter het raam. Dan wacht hij.

Niet onbemiddeld
Na een kortstondige ziekte -maagkanker- overlijdt Andreas Cezar op 12 juni 1922 in het ziekenhuis van Groningen. Kleinzoon Bert Schierbeek herinnert zich het sterven van opa en het verdriet van oma. Zij heeft de dood al vele keren aan huis gehad. Haar drie zoons overlijden onmiddellijk na de geboorte; haar dochter, 26 jaar oud, overlijdt vlak na Berts geboorte. Ondanks dat intense verlies bezoekt zij nooit hun graf; ze gaat niet eens naar hun uitvaart, ook niet naar die van haar man.
Een andere rijtuigmaker in Beerta, Klaas Mulder, neemt vervolgens de aanwezige voorraad aan gummibanden en klanten van oma Cezar-IJzer over. Ook verkoopt zij in de jaren die volgen onder andere een tuinbouwbedrijf en dubbele woonhuis in het Sint Vitusholt, onder Winschoten, waarmee ze niet geheel onbemiddeld is achtergebleven na het overlijden van haar man. Zelfs kleinzoon Bert kan na de Tweede Wereldoorlog nog plezierig leven van de erfenis die de rijtuigfabrikant hem heeft nagelaten.

Broer Hendrik
Andreas’ broer Hendrik Jan heeft zich gevestigd aan de Blijhamsterweg 22 (II) in Winschoten. Hendrik gaat net zo voortvarend te werk als zijn oudere broer door een rijtuigschilder en smidsknechten in vaste dienst te nemen. Omnibusbreaks, lijkwagens, prins alberts, wat Andreas maakt kan Hendrik ook maken. Al blijft de familieband goed, zakelijk groeien de twee langzamerhand uit elkaar en plaatsen hun eigen advertenties, soms naast elkaar, in de noordelijke dagbladen. Het zal Hendrik volledig zijn ontgaan, maar in de opsomming van Nederlandse rijtuigfabrikanten die een Amerikaanse onderzoekscommissie opsomt in ‘Foreign markets for American Coal’ (vol.XXI-part1) in 1900 staat hij wel genoemd, zijn broer niet.
Wat ze gemeen hebben is weinig geluk in het gezinsleven. In 1904 zoekt Hendrik een bekwame huishoudster, liefst niet beneden de veertig jaar en uit een fatsoenlijke burgerstand, om de huishouding te doen. De reden is droevig, want zijn echtgenote Bouwina Smit komt te overlijden. Hij hertrouwt in 1906 met Fenna Nieuwburg, waar hij een jaar later al weer afscheid van moet nemen, wanneer zij op 38-jarige leeftijd overlijdt. Met zijn derde vrouw, Bertha Boer, is hij gehuwd van 1909 tot haar overlijden in 1941.

Alleen nog handel
Hendrik is ouderling van de gereformeerde gemeente in Winschoten. Een gelovig mens dus, maar vergevingsgezindheid is voor hem een apart hoofdstuk: “Berend D., 39 jaar uit Muntendam moest thans terechtstaan, omdat hij den rijtuigmaker H. Cezar te Winschoten heeft bewogen aan hem af te staan een Engelsche sleutel, te kennen gevende, dat de koemelker A. Heemstra hem had gezonden, omdat diens wagen gebroken was en dat hij dien sleutel daarbij moest gebruiken. ’t Geval deed zich voor den 29 juni j.l. bekl. kwam niet terug en Cezar zag den sleutel niet weer.” Wegens herhaaldelijke veroordeling krijgt Berend negen maanden celstraf voor het stelen van die sleutel. (Nwsbl vh Nrd 25-7-1912)
Hendrik heeft net als zijn broer zijn centen in de grond gestoken, waardoor hij in 1915 wat geld kan vrijmaken door de verkoop van enige percelen bouwterrein aan de Blijhamsterweg, de weg waar de tram voor een goede verbinding zorgt. Een jaar later heft Hendrik de rijtuigfabriek op en laat op een boeldag zijn voorraden aan hout, machines en gereedschap verkopen. Aan rijtuigen heeft hij dan alleen nog gebruikte te koop: twee breaks, een prins albert, drie portierwagens, een kanaalsterwagentje en een charette. De fabriek mag dan zijn opgeheven, Hendrik gaat verder in de handel in tweedehands van eigen fabrikaat en ‘Hollandse’ rijtuigen. In tegenstelling tot andere handelaren haalt hij de namen van die andere fabrikanten niet van de wieldoppen om er zijn eigen naam op te zetten, want als er Kimman – Haarlem, Buitenweg of Spijker – Amsterdam op staat is dat goed voor de handel. Het is juist een aanbeveling voor de Groningse boeren die mee willen gaan met ‘de rest van de wereld’.
De rijtuigfabriek is nu rijtuigmagazijn. Dat duurt zeven jaar, wanneer in mei 1923 opnieuw een boeldag plaatsvindt en de dan aanwezige vijftien rijtuigen en nog wat losse onderdelen de deur uit gaan. Toch kan hij het niet laten om daarna opnieuw nog wat te verhandelen en hij laat na de boeldag een nieuw huis bouwen, waarmee hij zijn oude woning met magazijn, werkplaats en vier pakhuizen kan verkopen. In 1929 brandt het magazijn in Winschoten af en in de werkplaats komt de lijkkistenfabriek van R. Diedel.

De naam van Cezar als rijtuigenfabrikant leeft voort in een glazen brikje (foto bovenaan pagina) in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek. De brik is afkomstig van de boerderij van de familie Smid in Paterswolde, gemerkt ‘A.J. Cezar Rijtuigmagazijn Groningen’. Hetzelfde museum kreeg in augustus 2021 een dogcart/demi-tonneau geschonken, eveneens gebouwd door Andreas Cezar. Deze tweewieler is waarschijnlijk aangeschaft door Reinder Kluiving (1860-1933), een niet onbemiddelde boer die in 1894 voor iets meer dan vijfduizend gulden een boerderij bouwen in Eext, gemeente Anloo. Bij zo’n boerderij hoorde zo’n rijtuig. Door vererving kwam de dogcart in bezit van de heer Rietema in Pieterburen die hem aan het rijtuigmuseum gaf. Beide Cezar’s in het museum zijn nog in originele toestand van verf en stoffering.
Naast deze museumstukken zijn er een aantal Cezar’s in particulier bezit, waaronder in ieder geval twee prins alberts.


Andreas Jan Cezar (1858-1922),
opa van de schrijver Bert Schierbeek.


Nieuwe Veendammer Courant 27-9-1892.


Nieuwe Veendammer Courant 14-4-1894.


Nieuwsblad van het Noorden 23-7-1899.


Nieuwsblad van het Noorden 12-6-1904.


Nieuwsblad van het Noorden 22-4-1906.


Dogcart/demi-tonneau gebouwd door Andreas Cezar, waarschijnlijk aangeschaft voor Reinder
Kluiving (1860-1933), een niet onbemiddelde boer die in 1894 voor iets meer dan vijfduizend
gulden een boerderij bouwen in Eext, gemeente Anloo.


Prins Albert (geb.Cezar) van Dirk Luining, Siddeburen.


Groepsportret van burgemeester, wethouders en
raadsleden van de gemeente Beerta in de jaren 1910,
met uiterst rechts Andreas Cezar.
(foto Groninger Archieven)