“Grootvader had wel honderd rijtuigen. Ze deden soms wel vijfhonderd ritten op een avond. Hij liet zijn rijtuigen allemaal maken in Brussel. Elk jaar bestelde hij voor zo’n tienduizend gulden aan rijtuigen”, pocht Hillie Hemmes-Nienhuis in het Nieuwsblad van het Noorden van 31 maart 1977 over de vestigingen van Casper Nienhuis aan Marktstraat, Spilsluizen en Zuiderbinnensingel in Groningen. Het geheugen van de 72-jarige dame is misschien wat te kleurrijk, maar feit is dat haar grootvader een grote is in zijn tijd. Hij begint als zoon van een paardenhandelaar-voerman en werkt zich op tot ‘de herenboer’ van de stad.

De geschiedenis van stalhouderij Nienhuis in Groningen is doorspekt met bijzondere anekdotes. “In den nacht van den 12n op den 13n dezer mocht het den kommiezen, te Bellingwolde gestationeerd, onder leiding van den hoofdkommies Schildkamp, gelukken een belangrijke aanhaling te doen op den persoon van Nienhuis, voerman te Groningen, bestaande in 395 liters buitenlandsch gedistilleerd (voorloop) ad 85 pCt. Het gedistilleerd werd vervoerd in een zesmansrijtuig, bespannen met twee flinke paarden. Ingevolge de wet zijn de goederen benevens het rijtuig en de bespanning verbeurd verklaard”, zo is te lezen in Het Vaderland op 19 april 1877.
Of neem het verhaal van een dinsdagavond in november 1887; studenten in Groningen gaan met elkaar op de vuist. Zoals niet ongebruikelijk wil de ene club zich toegang verschaffen tot het bierlokaal van de andere. Ze klimmen door de ramen naar binnen en, minder gebruikelijk, ditmaal vallen er schoten. “Ook een paard van den stalhouder Nienhuis werd door een kogel getroffen, en het zal geruimen tijd duren vóór het weder gebruikt kan worden”, aldus een bericht in meerdere kranten.

Een levendig hoerah
Een stalhouder als Casper Nienhuis kan niet zo’n prachtig woonhuis en de royale stallen aan de Spilsluizen betalen door wat smokkel en gekkigheid. Hij bouwt een serieuze onderneming op en heeft tuigpaarden van ‘buitenlandsch ras’, hetgeen neerkomt op Oldenburger of Oost-Friese paarden. Die laat hij zien op de keuring van de harddraverijvereniging in Groningen, tijdens de jaarlijkse grote draverij van 1892. De merries Nelly, Susanna, Sophie en Flora verdienen er geldpremies als span, en in een pauze van de draverij rijdt Casper ze als het vierspan langs de baan, “hetgeen een levendig hoerah uitlokte.” (Provinciale Drentse en Asser Courant 9-6-1892.) De ‘keuringen’ van die dagen zijn voorlopers van de aangespannen rubrieken op het concours hippique. Casper Nienhuis doet er aan mee, voor de handel en uit prestige. Zo komt hij drie jaar later in Arnhem op de landbouwtentoonstelling met de merrie Betsy uit in een rijpaardrubriek en doet hij mee met een tandem, al moet hij in beide gevallen grotere stalhouders als Riemer uit Arnhem of de gebroeders Van der Kuylen voor laten gaan, maar dat is geen schande. In latere jaren staat hij in Groningen of Leeuwarden met zijn paarden op kop in de handelsrubrieken. Casper heeft met name merries en hij geeft ze overwegend korte namen als Emma, Lucie of, iets sierlijker, Jeanette. De meeste dieren zijn zwart, een enkele schimmel of een span goudvossen. De indruk die achterblijft is telkens goed, ook op het bloemencorso van Koninginnedag 1896. “De kroon spande zonder twijfel de met zes paarden bespannen landauer van den rijtuigverhuurder C. Nienhuis, versierd met witte chrysanthemums en rozen”, schrijft de Leeuwarder Courant op 2 september.

De aanleiding
Casper Nienhuis (1857-1922) draagt de stalhouderij in 1904 over aan zijn oudste zoon Jacobus Casper (1879-1957). De aanleiding daarvoor is tamelijk cru. “Bij den stalhouder Nienhuis te Groningen heeft het personeel, zeven koetsiers en de stalbaas, gistermorgen het werk neergelegd. Een koetsier, die den vorigen avond tot elf uur gereden had, was gistermorgen 20 minuten te laat gekomen en was daarvoor voor een dag naar huis gezonden. Het personeel wilde, dat de patroon deze straf introk en toen deze weigerde, ging het ook heen. De stakers hebben nu voorwaarden gesteld, waarop zij weer aan het werk willen gaan. “Naar de Pr. Gr. Ct. verneemt, is de heer Nienhuis van plan zijn stalhouderij op te heffen”, staat op 27 september 1904 in de landelijke ochtendkranten.
De Provinciale Groninger Courant van die dag heeft hier een vervolg op: “Reeds sedert geruimen tijd was de verhouding tusschen den heer N. en zijn personeel niet prettig. Vanmorgen is het tot eene uitbarsting gekomen. De aanleiding daartoe was deze: de koetsier Overzet, die gisteravond tot elf uur had gereden, naar ons van de zijde der werklieden werd verzekerd, was vanmorgen twintig minuten te laat gekomen. De heer N. beweert, dat dit reeds meermalen met O. is gebeurd, dat hij dezen telkens op het verkeerde daarvan gewezen heeft en hem nu eens wilde straffen door hem voor vandaag onvrijwillig vacantie te geven. Toen dit besluit het andere personeel ter oore kwam, verzocht hun woordvoerder, de straf in te trekken, bij weigering dreigende, gezamenlijk het werk te zullen neerleggen. De heer N. antwoordde, dat hij baas in zijn zaak wilde blijven. Hij weigerde het verzoek, waarop het geheele personeel heenging. Vanmorgen ontving de heer N. een schrijven van het bestuur der Groninger Koetsiers- en Voerlieden-Vereeniging, waarin o.m. werd gezegd, dat er geen reden bestond een oppassend werkman als Overzet te ontslaan, omdat hij 20 minuten te laat kwam. Zoowel uit de mededelingen van den heer N. als van de stakers is ons gebleken, dat er geen sprake was van ontslag, maar slechts van buiten dienst stellen voor één dag. Later heeft de heer N. een tweede schrijven ontvangen, waarin de stakers de voorwaarden aangeven, waarop zij weer aan het werk willen gaan. Volgens de ons door hen verstrekte inlichtingen zijn die voorwaarden dezelfde, waarop bij andere stalhouders wordt gewerkt. De voornaamste voorwaarde is, dat een koetsier die ’s avonds na 10 uur rijdt den volgenden morgen het werk later kan hervatten. De heer N. vertelde ons, dat deze voorwaarde voor zijn personeel reeds sedert het voorjaar bestaat, de werklieden ontkennen het.” Het lijkt een eenvoudig conflict, maar is eigenlijk een druppel die de spreekwoordelijke emmer doet overlopen.

Tweede Kamer-debat
De socialistische politicus en Groninger Jan Schaper legt een jaar eerder, in 1903, in een debat in de Tweede Kamer uit waar het steekt: “Bij de stalhouders te Groningen wordt voor nachtarbeid geen cent betaald. Ook krijgen zij niet altijd fooien. De studenten hebben dikwijls geen cent op zak. De fooien worden dan op de rekening geschreven, en soms strijkt de rijtuigverhuurder de fooien of een deel er van op. Ook draaien de koetsiers op voor reparatiekosten, zelfs als zij op mankementen vooraf gewezen hebben. Het is gebeurd dat een gebroken spiegelruit, die een dame uit medelijden betaalde, door den koetsier nog eens moest worden betaald; ook dat een koetsier met een weekloon van 2 halve stuivers naar huis ging.” Op de vraag in de Kamer naar de mogelijkheid van een parlementaire enquête antwoordt Schaper: “Als wij zelf onderzoeken, krijgt men onmiddellijk tegenspraak door de menschen zelf, hun afgedwongen door den patroon. Zoo ging het bij de koetsiers te Groningen.” (Het Volk, 18-12-1903.) Waar Schaper op doelt is de kleine vakbond van koetsiers in Groningen met 71 leden, die een jaar na de oprichting – blijkbaar onder druk – is opgeheven. Toch komt er een nieuwe vereniging en breekt een bescheiden staking uit.

Gebouw in Berlagestijl
“Maar het zij, hoe het zij, deze werkstaking zal, naar de heer Nienhuis ons mededeelde, tengevolge hebben, dat hij zijne stalhouderij opheft”, eindigt de Provinciale Groninger Courant het bericht. Het is geen grootspraak, want een jaar later is het stalhouderwerk gedaan. Een verkoping van de paarden volgt op het Noordersportterrein op 11 oktober 1904: van de 23 paarden worden er acht opgehouden ten behoeve van zoon Jacobus, de resterende vijftien brengen gezamenlijk rond de tienduizend gulden op.
Casper woont nog steeds aan de Spilsluizen 4, maar Jacobus heeft het werk overgenomen vanuit een stal op de hoek van de Coehoornsingel en de Kleine Raamstraat. Daar is het echter te klein voor de groeiende onderneming. In 1909 is de maskerade een hoogtepunt. In de optocht lopen voor de uit Leiden gehuurde gouden koets acht schimmels van Nienhuis, terwijl voor een uit Utrecht gehuurde statieberline vier schimmels komen te staan. Het zijn prachtige paarden. Na de optocht gaat de statieberline niet terug naar de verhuurder in Utrecht, Gielen, maar blijft bij Nienhuis staan.
In 1912 pakt Jacobus het huisvestingsprobleem grondig aan. Hij laat op de hoek van de Herestraat en de Zuiderbinnensingel een groot gebouw in Berlage-stijl neerzetten door architect G. Hoekzema en aannemer K. Evenhuis. “’t is een royaal gebouw dat zeer zeker tot verfraaiing van dat gedeelte Heerstraat medewerkt.” Het gebouw is niet alleen voor de stalhouderij, want de voorzijde is verhuurd aan het sigarenmagazijn van Bloemhof. In de etalage lonken havanna’s en bolknakken de klanten naar binnen. De Eerste Wereldoorlog brengt schaarste en dat merkt ook Nienhuis, die wat probeert te verdienen door paarden af te richten voor landbouwers – in een stalhouderij worden paarden mak – of het verkopen van een vos, zo voor de omnibus van hotel Frigge weg. Hillie Hemmes-Nijhuis (1905-2002) maakt het als kind mee: “Het was uiterst moeilijk voor vader om aan eten te komen voor de paarden. Ik weet nog goed dat ik met andere kinderen uit de buurt de hele stad afstroopte om voedsel voor de paarden bij elkaar te krijgen…” Ze komt met kleine porties groene, gedroogde erwten thuis die geweekt in teilen als voedsel naar de dieren gingen.

Deur ’n kander rold
Jacobus profiteert van de tijd dat een promotie zonder rijtoer ondenkbaar is. Dan krijgen de paarden pluimen in de kleur van de faculteit en de daarbij behorende leidsels. Uit die periode stammen de verhalen van studenten die met regelmaat een beroep op de stalhouderij doen om na het nuttigen van een borrel of twee thuis te komen. “Na een fuif moest stalhouder Nienhuis een vijf- à zestal studenten thuis brengen. Allen hadden hun kast in de Zwanestraat. Toevallig troffen de heeren een koetsier die nog maar pas bij Nienhuis in betrekking was. Toen hij met z’n vrachtje in de Zwanestraat arriveerde, wist hij niet, waar de verschillende heeren kamerden. De heeren zelf waren niet in staat daaromtrent duidelijke inlichtingen te geven. Ten einde raad rijdt de koetsier terug naar de stalhouderij en belt Nienhuis. Die kende zijn volkje. ‘Die afzetten op den hoek, die midden rechts, die daar tegenover’, enz. De zweep klapte, de koetsier reed weer naar de Zwanestraat. Toen hij stil hield, stond hij weer doodverlegen. Hij wist niet meer waar de heeren moesten wezen. Voor den tweeden keer terug naar Nienhuis! ‘Wat nou? Nog niet leeg?’ ‘Nee, ’k wait d’r niks van, zai benn’n mie almoal weer deur ’n kander rold…’” (Nieuwsblad van het Noorden 12-3-1932.)
In de jaren twintig is het meest lucratieve het begrafeniswezen, waar in een grote stad als Groningen altijd werk in te doen is. Zwarte ‘bovenlandse’ paarden heeft Nienhuis daarvoor nodig. Met minder trouwritten komen enige rijtuigen, waaronder twee coupés, te koop.

Wegens plaatsgebrek
Op 2 juli 1929 komt er hoog bezoek, want de koninklijke familie arriveert in Groningen met zes rijtuigen, waarvoor twaalf paarden, zes automobielen en 21 man bedienend personeel. De zorg voor paarden, rijtuigen en automobielen, alsmede de huisvesting, ook van het personeel, is opgedragen aan de stalhouderij en autogarage van Nienhuis. Een ander ‘hoog’ gezelschap dat een stuiver oplevert is de rederijkerskamer van Groningen, die in 1930 een mailcoach inhuurt om verkleed als Samuel Pickwick en zijn vrienden mee te rijden in een historische verkeersoptocht. Het zal een gezellige dag zijn geweest met vier zwarte paarden voor het rijtuig en Jacobus Nienhuis op de bok.
Toch kan al dat plezier niet wegnemen dat drie jaar later een deel van de stalhouderij ‘wegens plaatsgebrek’ onder de hamer gaat. Twaalf rijtuigen, waaronder coupés, victoria’s, landaulette, barouchette, vigilante en dos-à-dos, deels de rijtuigen die Nienhuis al in eerdere jaren tevergeefs probeerde te verkopen. Van de paarden gaan een schimmel, een vos en de zwarte stamboekmerrie Ulata weg, plus een ‘partij koetshuisdeuren’. Die laatste zijn mogelijk blijven liggen na de verbouwing van de stalhouderij tot garage. De verkoping is aan de stallen van de heer Schuiling, paardenhandelaar aan de Hereweg 106, tegenover rijwielenfabriek Fongers.

Botsing in de mist
Het is een voorbode, want in de jaren die volgen gaat de aandacht van Jacobus vooral uit naar het garagebedrijf en met name begrafenissen. De laatste paarden zijn hem vooral een kostenpost. In september 1939 verschijnt een aankondiging van de opheffingsverkoop van de stalhouderij aan de Coehoornsingel 7, maar dat is net ten tijde van de mobilisatie en de verkoop gaat daarom niet door. Het afgelasten is bovendien verstandig omdat er een grote brandstofschaarste gaat ontstaan en garagebedrijven noodgedwongen teruggrijpen op het paard. Nienhuis probeert nog af en toe een paard, een enkelspantuig of gummirijtuigbanden te verkopen, want daar is behoefte aan. In mei 1943 sluit de stalhouderij zich publiekelijk aan bij het Nederlandsche Arbeidersfront, de aan de NSB gelieerde beweging die in de plaats inneemt van de vakbonden. Het is kennelijk een overkomelijke smet op het blazoen, want in 1950 bestaat het bedrijf nog steeds, wanneer een auto van stalhouderij Nienhuis in de mist op de Afsluitdijk een botsing krijgt. Johannes Nienhuis zit achter het stuur, met zijn ouders en drie anderen als passagier. Iedereen overleeft het. Johannes (1909-1974), een broer van Hillie, is de derde generatie die het ouderlijk bedrijf voortzet aan de Zuiderbinnensingel.

Glanzen en blinken
Met de wederopbouw van ons land gaat dan toch eindelijk de langverwachte kogel door de kerk: het restant van de stalhouderij gaat weg. Ditmaal een span schimmels, landauers, een statieberline, trouwrijtuigen, de lijkkoets en volgrijtuigen. “De grote belangstelling en de hoge prijzen, die op deze ‘hoogst belangrijke verkoping’ zoals op de notitie staat, werden besteed geven duidelijk blijk van het feit, dat het met de paardentractie, het trouwen en rouwen met paarden nog lang niet is afgelopen, zoals misschien enkelen als conclusie uit deze verkoop hebben getrokken”, meent het Nieuwsblad van het Noorden op 3 april 1952. “Het is echter een zeer gelukkig teken, dat er in Groningen nog stalhouders zijn, die geen plannen hebben, hun Paarden, tuigen en rijtuigen van de hand te doen en deze te vervangen voor onpersoonlijke auto’s, hoe mooi zij ook mogen glanzen en blinken. Het beste materiaal aan koetsen en tuigen blijft te Groningen en blijft ter beschikking. Vooral de heer Hemmes zagen wij grote aankopen doen, terwijl ook de heer Goldhoorn zijn materiaal aanvulde. De pluimen bleken in trek te zijn. Voor de livreien betaalde men goede Prijzen, per stuk brachten zij ongeveer ƒ 35,- op. De tuigen gingen ook vlot van de band, de prijzen hiervan varieerden al naar gelang de hoedanigheid van ƒ 260,- tot 100,-, waaronder spannen tuigen die eens speciaal werden gemaakt voor een bezoek van koningin Wilhelmina en prins Hendrik. De trouwcoupé verwisselde voor ƒ 100,- van eigenaar, de statielantaarns hiervan brachten ook ƒ 100,- op. Een andere coupé werd aangekocht door een landelijke rijvereniging.”

Gebaar van Nienhuis
“Het span schimmels bracht ƒ 2.001,- op; die ene gulden kwam van het mijnen, wat in het noorden niet gebruikelijk is. Had de makelaar de combinatie verder bij opbod verkocht, dan was dat voor de aanwezigen duidelijker geweest. De beide zwarte paarden brachten ƒ 770,- op. Zo hield de een uitverkoop en deed een ander inkopen en het resultaat is dat alles hetzelfde is gebleven, want ook morgen, volgende week en volgend jaar zult ge de fleurige trouwstoeten naar het stadhuis zien rijden en de droeve rouwstoet met de zwarte koetsen en de zwarte paarden naar de noordelijke of de zuidelijke kant van de stad zien gaan…”
Die statieberline in de verkoping is een bekende: die van de maskerade, die dienst is gaan doen als senaatskoets van studentencorps Vindicat atque Polit. Zelfs de lampen van het rijtuig en de poederpruik van de koetsier staan als aparte kavels op de veilinglijst. ƒ 270,- brengt het rijtuig op, en de lampen het gelijke bedrag. Teruggekocht door Nienhuis zelf, die het rijtuig vervolgens schenkt aan Vindicat. Het is een oud plan, want hij was dat eigenlijk al van plan na de afgelaste verkoping van ’39. “Prachtig gebaar van de firma Nienhuis”, kopt de krant. Het rijtuig verhuist na de overdracht van de hoek Coehoornsingel-Kleine Raamstraat naar Jacobus’ schoonzoon aan de Oosterkade, Evert Hemmes, die de klus van het jaarlijks rijden van de senaat overneemt.

Stalhouderij van Evert Hemmes

Evert Hemmes (1901-1979), een boerenzoon uit Haren, neemt in september 1930 tijdens zijn verloving met Hilly, een dochter van stalhouder Jacobus Nienhuis, de stalhouderij over van Hendrik Johannes Heikens aan de Oudeweg 20 in Groningen. De stalhouderij heeft meerdere jan pleziers voor rondritten door de stad, landauers en sleperswagens (in Groningen ‘korrewagens’). Evert verhuist deze een jaar later naar een nieuw pand tussen de graanpakhuizen aan de Oosterkade. Evert Hemmes roeit met de verdere ontwikkeling van zijn bedrijf een beetje tegen de stroom in, want terwijl andere stalhouderijen afhaken, investeert hij in rijtuigen. Dat heeft één voordeel: ze kosten niet veel. Zo komen er twee coupés bij, rood-zwart geschilderd, en een vrachtauto, geschikt voor de tuigpaarden. Hemmes blijft als enige stalhouder in de stad over. Op stal staan 30 tot 35 paarden.
“De paarden stonden op stal op turfstrooisel. Twee keer per dag werd er uitgemest en met kruiwagens in een mestwagen gestort, die voor het pand aan de Oosterkade stond. Firma Evert Evenhuis schepte dat tweewekelijks over en verkocht het aan champignontelers”, herinneren vier gezusters Hemmes zich, wanneer ze in 2019 een bezoek brengen aan het Nationaal Rijtuigmuseum. Het woonhuis van hun jeugd zit, met daarachter de hooizolder, boven de stallen. Van bovenaf kon vader of moeder de paardenruiven vullen met hooi.

Uit de ondertrouwbode
“Onze moeder deed veel in de stalhouderij. Zij werkte haast even hard in de zaak als onze vader Evert, door de telefoon te beantwoorden voor de stalhouderij en het transportbedrijf, gesprekken te voeren met klanten en aanstaande bruidsparen en administratie en correspondentie te verzorgen. De gemeente gaf elke week een ondertrouwbode uit, waarop de zaak geabonneerd was. Deze werd minutieus bekeken en de bruidsparen in spe werden dan aangeschreven of ze misschien in trouwkoetsjes wilden trouwen. Daarnaast runde moeder het gezin met zes kinderen.”
Overdag helpen die kinderen gewoon mee: ze poetsen de koperen knopen op de livreien, zorgen voor het boeketje in de trouwcoupé en de corsages aan de zwepen, en in de winter vullen ze de koperen stoven voor in het rijtuig met kokend water. Koetsier Piet Hoekstra poetst twee keer per week de tuigen, een klusje dat later palfrenier Jan Plas overneemt. Andere koetsiers zijn Gal, Foppe en Germ de Hoog. Maar de zussen weten nog hoe lastig hun vader aan koetsiers kon komen. Soms vallen studenten in als koetsier.

Bonte paard is dood
De drukste dag voor stal Hemmes is traditioneel 28 augustus, de feestdag van Groningens Ontzet. “Om zes uur moesten we al op”, verhalen de zussen Marja, Jeanette, Gien en met name Joos. Eerst werd het bestuur van Volksvermaken opgehaald, dan volgde de keuring aan de hand op de Grote Markt en voor de showwagens, dan ging het weer met het bestuur in het rijtuig door de stad en tot slot was er het concours hippique in het stadspark met de tuigpaarden. Andere topdagen: voor de studenten, de Dauwtrapper, de Serenade, Almanak aanbieden aan de professoren. “En de promoties, dan wachtte je in de Boteringestraat of het gelukt was; als het niet gelukt was reden ze onverrichter zake weer naar huis.”
Wanneer het goederenvervoer met de korrewagens wegvalt – zij leggen het af tegen de snellere vrachtwagens – komen er minder paarden op stal. In de Tweede Wereldoorlog raakt de stal verder leeg: de Duitsers vorderen de overige paarden en het enige (bonte) paard dat overblijft voor de trouwcoupé ligt bij de bevrijding dood op de Heerebrug. “Als we als kinderen de korrewagens of de trouwkoetsjes leeg tegen kwamen, mochten we soms meerijden. We speelden ook wel eens verstoppertje in de koetsen in het wagenhuis. Of we gingen met verjaardagen met de Jan Plezier naar Paterswolde. We gingen nooit op vakantie. Daar was geen tijd voor, wel werden er soms in het weekend paarden voor een landauer gespannen en ging het gezin zelf uit rijden. Een feestje! Onderweg lekker een ijsje van De Hoop eten…”, klinkt het als een fijne herinnering. Een broer van de zussen, Jan Kornelis (1940-1962), doorloopt de men-opleiding aan de Reit- und Fahrschule van het Holsteiner Pferdegestüt in Elmshorn in Duitsland. Dat is een degelijke opleiding waar hij volgens de methode van Benno von Achenbach leert rijden: altijd met de leidsels in de linkerhand. Dirk Mekkes, de later bekende tuigpaardrijder en leeftijdgenoot van Jan, leert het op zijn beurt van hem, wanneer hij als zestienjarige koetsier in de stalhouderij komt helpen.

Beter hun eigen weg
In de zomer trekt de familie met de tuigpaarden naar de concoursen. Die hobby is te combineren met het werk: de tuigpaarden krijgen hun training voor de trouwcoupé. Naar de concoursen trekken ze aanvankelijk op met Johannes Nienhuis, de broer van Hillie, die weliswaar verder is gegaan in het garagebedrijf, maar van huis uit wel de liefde voor de tuigpaarden heeft meegekregen. Zo brengen Evert en Johannes in 1933 een gezamenlijk span, Gloriette en Avonturier, uit op de landelijke concoursen en daarmee eindigen ze telkens in de middenmoot of net op een derde plaats. Ze zijn geen partij tegen kanjers als Climax en Julius van Mellema uit de Reiderwolderpolder, maar kloppen wel in Dokkum het eveneens succesvolle span Elsa en Bertha van Velstra uit Marssum. Het jaar daarop komen de zwagers ieder met een eigen span op het concoursveld: de eerste met Simson en Dalila, de tweede met Sigismund en Casper. Dat is succesvoller, al is het nog geen nationale top. In 1935 zetten Evert en Johannes opnieuw hun paarden samen voor de brik, als ze met een vierspan de afdeling Groningen vertegenwoordigen op het internationale concours hippique in Amsterdam. Van de zeven vierspannen eindigen hun ‘solide’ zwarten op de zesde plaats. Ook nu komen de twee tot de ontdekking dat ze beter hun eigen weg gaan, want in Drachten 1938: “Het nummer vierspannen is indrukwekkend geworden. Vier vierspannen in de baan. De jury ging nu wel op aanspanning en wijze van rijden letten. Onder daverende toejuichingen werd het oranjelint uitgereikt aan Nienhuis Jr., die zijn vierspan in alle opzichten af had. Hemmes had niet voldoende snelheid, hoewel een keurig geheel.”

Voshengst Gelrus
In de decennia die volgen staan de twee stallen van Hemmes en Nienhuis constant en met verschillende tuigpaarden in de top van de landelijke concoursen. In de jaren vijftig boekt ook Hillie, even fanatiek met paarden als de twee kerels, overwinningen met de hengst Gelrus in de damesrubrieken.
Gelrus (Domburg x Koster) is vijf jaar oud wanneer Evert hem in 1947 ziet op het concours van Havelte. De vraagprijs van ƒ 6.000,- is hem dan echter te gortig. Gaandeweg dat seizoen krijgt eigenaar Deekman uit Gorssel steeds meer problemen met de hengst en op het concours van Roswinkel, waar Gelrus onderaan eindigt, heeft Evert voor tweeduizend gulden geluk. Het is vijf dagen voor het grote concours van Groningen, waar Evert wat graag zijn nieuwe trots wil laten zien. Iets waar hij gelijk mee aan de slag gaat is met de hoefsmid werken aan een platte hoef, die ervoor zorgt dat Gelrus niet gelijk is in zijn beweging. En hij gaat intensief trainen met het dier op de drafbaan in het Stadspark, de plaats van het concours. Dat werkt. Gelrus wint de grote limietklasse en eindigt als derde in de open klasse, achter de onverslaanbare Zampa van Stehouwer en Anci van Van Heek. Gelrus heeft karakter en is veelzijdig: “Hij had hogeschool dressuur gelopen. Thuis had hij een dubbele box en toen wij klein waren lieten we hem in die box kunstjes doen, dat vond hij leuk”, vertelt Maja Swart-Hemmes, een van de zussen.
Gelrus, een vos, vormt vijf jaar lang een perfect kampioensspan met de schimmel Ebert. Ook in het tandem, met Gelrus voorop. Ze zijn in 1954 goed voor achttien overwinningen achter elkaar, inclusief het Nederlands kampioenschap en dat is het moment dat Hemmes een onweerstaanbaar bod krijgt. Hij verkoopt het duo en nog drie vossen aan het Engelse echtpaar Frank en Cynthia Haydon, dat de paarden traint als vierspan voor de coach en in de showring. “Gezien de enorme kwaliteit van deze de laatste jaren zeer succes volle tuigpaarden, mag worden gesproken van een groot verlies voor de gehele Nederlandse tuigpaardensport, een verlies dat zich moeilijk laat herstellen”, treurt het Overijsselsch Dagblad (11-10-1954). Drie jaar later kopen de Haydon’s opnieuw een vierspan vossen van Hemmes, hetgeen de kosten van de hobby aardig compenseert.

Hoogtepunt in Aken
Evert Hemmes haalt meermalen een Nederlands kampioenschap en krijgt in 1959 de uitnodiging om deel te nemen aan het internationale concours hippique in Aken, wat het onbetwiste hoogtepunt is in de Europese paardensport, belangrijker nog dan de Olympische Spelen. Zoon Jan (19) en Dirk Mekkes gaan mee. Jan mag op woensdag het spits afbijten met het vierspan voor een mailcoach, geleend van het net opgerichte Nationaal Rijtuigmuseum, in een vaardigheidsproef. Hij doet dat netjes met een tweede plaats. Vervolgens komen de paarden als aparte spannen uit in de ‘gebruiksproef’ met winst voor Sandor en Juda in de lichte klasse, en winst met Graaf Trior en Mia in de zware klasse. “Jan is wereldkampioen”, glunderen de zussen zestig jaar later nog en oma Hillie vindt het de mooiste dag van haar leven. “Op de laatste twee dagen van het internationale concours-hippique te Aken hebben de Nederlandse tuigpaarden de vaderlandse eer hooggehouden. De heer E. Hemmes won met Sandor en Graaf Trior zaterdag de prijs van Aken bij de tweespannen. De heer J.W. van Dijk werd met Spoetnik en Frisco vijfde en de heer J. v.d. Touw kwam met Janko en Robert op de zevende plaats. Gisteren werd de heer Hemmes bij de vierspannen met Jupiter, Graaf Trior, Mia en Pronko vierde”, jubelt het Algemeen Dagblad (6-7-1959).

Tegenwoordig een stichting
Jan zou de teugels overnemen als het vader Evert te zwaar zou worden, maar sterft op 22-jarige leeftijd aan een nierziekte. Twee jaar later, in 1964, doet Evert Hemmes bij gebrek aan een opvolger zijn stalhouderij over aan de Stichting Stalhouderij Noord-Nederland; hij verhuist met Hillie naar een boerderij aan de Kerklaan in Haren. Dat is de Gelrus Hoeve, vernoemd naar de vos in het kampioensspan. Evert kan niet stilzitten en legt zich daarna toe op het fokken van Holsteiner rijpaarden. Hij wordt in 1979 met de lijkkoets begraven, Hillie blijft op de hoeve wonen tot haar overlijden op 96-jarige leeftijd in 2002. Dochter Maja (1933-2020) is het eerste vrouwelijke jurylid in de Nederlandse tuigpaardensport.

De stalhouderij bestaat in 2020 nog steeds in de vorm van een stichting, tegenwoordig Stichting de Koetsewagen. De senaatskoets heeft een onderkomen gevonden in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek en komt tevoorschijn voor de senaat van het Groninger studentencorps Vindicat atque Polit. En daarmee leven de paardentradities van de stad voort.

Bronnen: o.a. artikel van Geert Bouius over Gelrus in De Paardenkrant (20-5-2020), donateursblad De Koetsewagen 2019, met dank aan Jan Albert Buiskool.

Foto boven: achtspan van Casper Nienhuis op het Noordersportterrein aan de Korreweg, met op de achtergrond de consumptietent (foto H. Wieringa Dzn.).


Woonhuis en stalhouderij van Casper Nienhuis aan de Spilsluizen 4,
met boven de voordeur het wapenschild van Vindicat (klik op de foto
om details te zien).


Personeel van Casper poseert in pikeurstenue.
Links staat de statieberline van Vindicat klaar
voor vertrek aan de Spilsluizen.


In de maskerade van 1909 lopen tenminste twaalf schimmels voor de twee
galarijtuigen mee van Nienhuis.

 
Casper Nienhuis is één van de prominenten op het schilderij ‘De Paardenkeuring
van Otto Eerelman. Hij is als twaalfde van links afgebeeld, met een zweep
achter het zwarte paard.

 
Van armoe pakt de stalhouder in de Eerste Wereldoorlog alles aan:
Nieuwsblad van het Noorden 16-5-1914 en 10-2-1916.


Het gemeentebestuur van Haren is vaste klant in 1918.


Auto’s in het Nieuwsblad van het Noorden 16-2-1925 en paarden te koop gevraagd 10-5-1929.


Historische verkeersoptocht in Groningen, op 14 juni 1930, waarbij in een
‘allegaartje van voertuigen’ (Nwsbl. vh Nrd) een mailcoach meerijdt met
de Samuel Pickwickgroep, met bovenop leden van de Rederijkerskamer
Groningen w.o. Rut Hofman, Jaap van Eck en Jan Wietse Reijenga.
Op de bok J.C. Nienhuis (foto P.B. Kramer).


Johannes Nienhuis in een tuigpaardrubriek aan de Hoge
Heereweg te Harenermolen.


Nieuwsblad van het Noorden 21-3-1933.


De stalhouderij die schoonzoon Evert Hemmes voortzet
(Nieuwsblad van het Noorden 12-3-1914).


Evert Hemmes aan de Oosterkade.


Evert Hemmes met galaberline.


Hemmes met vierspan en als koetsier ingehuurd
door Dirk ter Maten, medeoprichter van het Nationaal
Rijtuigmuseum en eigenaar van de coach van de
Amsterdamsche Rijtuig Maatschappij (ARM).
Foto in de toegangspoort van de borg Nienoord.


Jan Hemmes en naast hem zus Gien tijdens het Gronings Ontzet 1959,
met de coach van de ARM.


De voshengst Gelrus in handen van Evert Hemmes.