Van 1825 tot 1935 zijn in Leiden regelmatig maskerades ter gelegenheid van universitaire lustra en eeuwfeesten. De maskerade van 1905 had als onderwerp ‘De intogt van Willem III te ‘s-Gravenhage in 1691’. Voor het ontwerp van de kostuums en het decor van het toneelstuk werd kunstenaar Antoon Molkenboer aangetrokken. Molkenboer had daarbij een waar ‘gesamtkunstwerk’ voor ogen. Een kostuum van fluweel, Brussels kant en goudlamé. En een heuse gouden koets. De 21-jarige rechtenstudent Steven Halbertsma zou de rol van Willem III vervullen.

In juni 1904 zijn Molkenboer en de studenten F.E. Vlielander-Hein en Haslinghuis in Londen, om inspiratie op te doen voor de Leidse Maskerade, die een jaar later gaat plaatsvinden. Het thema van dit feest is de intocht van koning-stadhouder Willem III in Den Haag, waar hij in 1691 het Haags congres bijwoonde. Het drietal krijgt te horen dat de Londense rijtuigfabrikant Hooper & Co. oude rijtuigen uit de koninklijke stallen van Buckingham Palace te koop aanbiedt en dat trekt hun aandacht. Ze laten hun keuze vallen op een glimmend zwart gelakte wagen met pompeuze statiebok, een galaberline uit pakweg 1850 voor de luttele prijs van £ 60,-, waar nog hetzelfde bedrag tot honderd pond bijkomt voor het transport per schip van Harwich naar Hoek van Holland. In augustus komt het rijtuig aan in Den Haag, waar -in welke werkplaats is onbekend- het is opgedirkt met sierlijsten en verguldsel om het aanzien te krijgen van een ‘Louis XIV-karos’. De panelen van de kast zijn beschilderd met het wapen van de koning-stadhouder en met taferelen in quasi ‘vernis martin’. De remake heeft zo twaalf- tot vijftienhonderd gulden gekost en voor al die kosten draait de latere vicepresident van de Haagse rechtbank, maar dan nog rechtenstudent Steven Halbertsma op. Hij mag er mee pronken op de maskerade. Helemaal vlekkeloos verloopt de zegetocht niet als bij de Gevangenpoort en het Groene Zoodje de zes schimmels van stalhouder Dieben weigeren om door te gaan; De Nederlandsche Spectator maakt er een prent van.
De organisatoren van andere optochten zijn jaloers. In Maastricht bijvoorbeeld, waarover het Nieuws van den Dag van 15 augustus 1905 schrijft: “Koning Lodewijk XIV trekt door de stad, gezeten in zijn statiekaros uit 1673, door de vereeniging Maastricht Vooruit. De statiekoets, die bij gebrek aan de gouden koets uit Leiden, welke men gaarne gehad zou hebben, toch zeer fraai was vervaardigd….” In Arnhem hebben ze meer geluk en daar maakt de koets voor de tweede maal dit jaar zijn opwachting in de historische optocht die de oranje-vereniging organiseert voor Koninginnedag op 31 augustus. Daarna verdwijnt de gouden koets een paar jaar uit beeld.

‘Acht vurige schimmels’
In juni 1909 zijn de lustrumfeesten van de Groningse studenten is er opnieuw een maskerade. Dit jaar is speciaal vanwege de opening van het nieuwe academiegebouw, waarvoor Koningin-moeder Emma en Prins Hendrik de trein naar Groningen nemen. Burgemeester Tjarda van Starkenborgh is in zijn nopjes en wil groots uitpakken. En zijn 17-jarige zoon die dan studeert mag de hoofdrol gaan spelen op de maskerade, verkleed als Willem Karel Hendrik Friso in 1736. Aanvankelijk slaat de fantasie van de jonge Tjarda van Starkenborgh een beetje op de loop. Het Nieuwsblad van het Noorden van 28 maart 1909: “Hebben we onlangs kunnen melden, dat voor de a.s. lustrumfeesten twee koetsen uit den tijd van Willem IV door ons Hof en dat te Weimar ter beschikking zouden worden gesteld, nader is gebleken, dat de koets te Weimar in te bouwvalligen staat verkeert om voor het beoogde doel te kunnen dienen, zoodat een andere keuze moest worden gedaan.
Dat de twee hofkoetsen, waarin in de eerste de prins en zijne gemalin en in de tweede zijn gevolg plaats nemen, het glanspunt van de overigens zeer schitterende optocht zullen zijn mag gerustiglijk worden afgeleid uit het feit dat voor de prinselijke koets minder dan acht vurige schimmels zullen worden gespannen. Aan den stal Nienhuis zal de eer te beurt vallen beide rijtuigen te mogen rijden.” Geen keizerlijk rijtuig dus, evenmin een koninklijke, want ook van ‘ons Hof’ is te hoog gegrepen. Wat wel lukt is om de gouden koets van het Leidse collegium te kopen en in Utrecht is een ‘keurige staatiekaros’ te huren bij de rijtuigfirma H.B. Gielen. Allemaal op kosten van -waarschijnlijk vader- Tjarda van Starkenborgh. Wat ook slaagt is een bijzonder galatuig. Tubantia meldt op 10 april: “Door H.M. de Koningin is voor het galahofrijtuig van de maskerade, voorstellende den intocht van Prins Willem IV in Groningen, bereidwillig een volledig galatuig voor acht paarden afgestaan, terwijl twee stalknechts uit de Koninklijke stallen beschikbaar zullen zijn.” Die laatste twee knechten mochten met een stel loeizware tuigenkisten van en naar de trein Den Haag-Groningen sjouwen.

Op de stoomboot
Na de festiviteiten blijft de van Gielen gehuurde statieberline achter bij stalhouder Nienhuis, die het in 1952 na zijn eigen opheffingsveiling aan studentencorps Vindicat schenkt. Tjarda van Starkenborgh verkoopt de gouden koets terug aan degene van wie hij het voor de gelegenheid had gekocht, Halbertsma, die in 1910 opnieuw de hoofdpersoon is van de Leidse maskerade. En zo is het gevaarte van vier-en-een-halve meter lang en drie meter hoog terug in Leiden. Halbertsma heeft er geen probleem mee om de koets daarna te verhuren. Op 26 augustus 1911 meldt de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant: “Kampen. Hedenochtend arriveerde alhier van uit Leiden met de goederenboot Salland II de veelbesproken gouden koets, welke bij den historischen optocht op 31 augustus dienst zal doen. Dat de koets bij deze eersten intocht in onze veste ontzagelijk veel bekijks had, laat zich begrijpen.”
In 1923 schenkt Halbertsma het rijtuig aan de gemeente Leiden en daarmee aan het stedelijk museum de Lakenhal. De Rotterdamsche Courant van 6 juli 1923: “Met de door denzelfden schenker in bruikleen gegeven costumes als van Willem III, koning-stadhouder, geeft de koets een interessanten kijk op de weelde waarmee de studentenfeesten te Leiden werden gevierd en die wel een culminatiepunt bereikten in 1905 en 1910.” De koets blijft echter niet onaangeroerd in het museum staan. De 3-October Vereeniging leent hem voor het openluchtspel ‘De Vrede van Rijswijk’ in 1924, de optocht ‘Oranje en Leiden’ in 1933 en de optocht ‘Belangrijke personen uit de geschiedenis der elf provinciën’ in 1934. Het jaar daarop krijgt de 3-October Vereeniging het rijtuig in eigendom.

Terwijl het kostuum dat Halbertsma in 1905 droeg een topstuk is in de collectie van het Academisch Historisch Museum, bleef de gouden koets in de afgelopen decennia onbeschermd. De lampen en de voorstellingen in ‘vernis martin’ zijn verdwenen, de sierlijsten aan de onderzijde van de kast zijn gesloopt en de kostbare, oude (Engelse) bokbekleding is vernield, vervangen door iets nieuwerwets. Maar de Gouden Koets van Leiden is bijzonder als maskeraderijtuig. Juist doordat de wagen al méér dan een eeuw is gebruikt als blikvanger in de optochten heeft hij een grote symbolische waarde gekregen. Tot op de dag van vandaag, getrokken door schimmels en in handen van vaardige koetsiers, als onderdeel van een waardevolle traditie. Zijn verschijningsvorm met al die sierlijsten en het verguldsel maakt hem uniek, met zelfs de versleten restanten van het vroegere Engelse hofrijtuig. En dat verdient een betere bescherming, als monument, net zo goed als de talrijke monumentale gebouwen van de stad Leiden.

foto boven: de Gouden Koets met de schimmels van stalhouderij Nienhuis in Groningen, 1909. Beeld: Gemeentearchief Groningen


Op deze oude briefkaart zijn de taferelen op de zijpanelen in ‘vernis martin’ te zien.


De maskerade in Groningen 1909: de Leidse gouden koets, een galatuig uit de
koninklijke stallen en acht schimmels van Nienhuis. foto: Gemeentearchief Groningen.


Op deze foto is te zien dat het rijtuig toen nog de
oude bokbekleding van het oorspronkelijke
Engelse galarijtuig had, evenals de versiering
aan de onderzijde van de kast.


Nog altijd komt de gouden koets van Leiden op de weg, getrokken door schimmels en
in handen van vaardige koetsiers, als onderdeel van een waardevolle traditie.


De jas van de koning-stadhouder op de
maskerade is een topstuk is in de collectie
van het Academisch Historisch Museum.