In 1724 vindt in Amsterdam, achter het West-Indisch Huis op de Rapenburg, een verkoping plaats van de equipage van wijlen George Bruyn. Deze heer had acht zwartbonte merries, waarvan vier voor de koets lopen. Bonte koetspaarden zijn een luxe voor de allerrijksten van het land. Maar de status van het bonte paard wankelt in de 19e eeuw. In plaats van gouden koetsen komt het voor woonwagens en in de circuspiste te lopen. De emoties laaien hoog op wanneer de minister Biesheuvel er in 1966 persoonlijk voor zorgt dat de bonte Nico ontheffing krijgt om te dekken. 

Koningin Elizabeth I van Engeland ontving in de jaren 1560 van Koning Erik XIV van Zweden, naast een flinke geldsom, achttien zwartbonte paarden om haar tot een huwelijk te bewegen, hetgeen niet lukte, maar wel de status van het bonte paard weergeeft. Door de eeuwen heen is bont een bijzonderheid, een symbool van rijkdom en macht. Hendrik de la Tour d’Auvergne, burggraaf van Turenne en roemrucht veldheer die in opdracht van Lodewijk XIV Nederland aan zijn voeten bracht, sterft in 1675 door een kanonskogel, in het zadel van een zwartbont paard. “De officiers hunnen generaal verloren hebbende, waren zeer in verlegenheid, niet wetende welken marsch zij met het leger nemen zouden. De soldaten bemerkten dit, en riepen uit, laat men den exter aan het hoofd zetten.” Zwartbonte paarden staan in die tijd bekend als ‘eksters’ en deze kan een leger aanvoeren.
Bonte paarden zijn een summum in het hofleven, zoals in Frankrijk waar Lodewijk XIV die 1674 zijn opwachting maakt voor het in gebruik nemen van het Hôtel des Invalides met een karos getrokken door acht, zes vanaf de bok gereden, het voorspan door een postiljon. Ook voor het militaire kamp van Compiègne, van 30 augustus tot 22 september 1698, laat de zonnekoning een ‘cales-coupé’ met acht zwartbonten voorrijden.

Van Oranje op bont
De Nederlandse smaak is weinig anders. Terwijl het land nog in een staat van oorlog verkeert, is koning-stadhouder Willem III in vol ornaat op weg om de Vrede van Nijmegen te gaan tekenen: “Na de middagh ten 2 uren is’er heel schielijck buyten verwachtinge ordre gekomen in sijn Hoogheyts Stal, waer op des na-middags de groote Karosse en bonte Paerden, met noch 2 andere, yder van 6 Paerden, met eenige Hant-Paerden ledigh zijn gereden na Breda, ten eynde morgen aldaer te zijn.” (Opr. Haerl.Cour. 23-4-1678). Voor deze belangrijke ontmoeting lopen er dus bonten voor de karos. Dezelfde krant beschrijft hoe enige jaren later, in 1697, in ’s-Gravenhage een conferentie plaatsvindt, waarbij de Spaanse en Zweedse ambassadeurs in hun respectievelijke karossen met acht bonte en zes zwarte paarden arriveerden.
Alle paardenkleuren komen voor op de ruiterportretten van de Oranjes, maar van de drie prinsen van Oranje die Adriaan van de Venne schildert, rijdt Frederik Hendrik op een izabelbonte.
In navolging van de heersende macht krijgt het bonte paard ook onder de gegoede burgerij een hogere waardering. Hospes Aleweyn bijvoorbeeld, die halverwege Amsterdam en Haarlem ‘eenige extra curieuse bonte merry-paerden’ te koop heeft staan (Amst.Cour.8-7-1721). Drie jaar later heeft de smid Potgieter aan de Dieserpoort in Zwolle zeven bonte ruinen en twee bonte merries van drie en vier jaar oud om te verkopen als koetspaarden. Hij heeft ze klaarblijkelijk als opkoper bij elkaar gezocht bij de fokkers in de kop van Overijssel. Wanneer in datzelfde jaar de Rotterdammer Hendrik van Nuis overlijdt, zijn op zijn buitenplaats te koop: “Omtrent 100 stuks zeer schoone bonte als tyger paerden, meest alle hengsten van 2, 3, 4, 5 en 6 jaren oud, waer onder verscheydene die ongemeen hard loopen, en veele weder zeer bequaem tot een span van 2, 4 en 6.” (Amst.Cour.26-7-1725). Na een ander overlijden van een welgestelde Amsterdammer gaan in de stal tussen den Leidse en Spiegelstraat vier bonte koetspaarden van de hand, benevens een ‘koets coupé’, een phaeton en rode tuigen. (Leydse Courant 4-1-1771)
Een voorname schrijver uit die tijd, Le Francq van Berkhey, legt uit in zijn Natuurlyke Historie van Holland uit hoe het er in algemene zin voorstaat: “Het zwart is althans de hoofdkoleur van onze Hollandsche paarden; terwijl de bonten uit vermenging geboren worden; en het bont bij voortteling veelal weder verloopt. Ondertussen heerst hierin een zekere mode en, naarmate dat dezelfde iets bijzonders eist, weten onze paardenfokkers ze weldra aan te fokken.”

Staart gestolen
In zijn stal aan het Weesperplein in Amsterdam heeft monseigneur De Jong vier zwartbonte merries en twee zwartbonte ruinen, terwijl er “Word bekendgemaakt, dat op woensdag den 16 oktober 1765 ,’s namiddags ten 2 uuren precys, ten huyze van de weduwe Olivier Groeneyk in den Eenhoorn tot Woerden, zal worden gegooid om twee fraaye blaauw bonte merrie-paarden, oud 5 jaren, beide hard-draavers, wiens weerga hier te lande niet bekend zyn, zoo van hair en teekens als mak in alle rytuygen, ryn en goed van gebeente: De gooijing zal geschieden volgens conditiën in de aangeslagen biljetten vermeld. Daar zullen 100 biljetten zyn, ieder à 8 guldens, zynde dezelve te bekomen by de weduwe Olivier Groeneyk in den Eenhoorn te Woerden voornoemt.” (Leydse Cour. 4-10-1765). Bonte paarden zijn bijzonder genoeg om aan te prijzen in een verloting. Niet alleen de weduwe Groeneyk bedacht dat, ook A. Sneyders van Herberg de Weyman in Santpoort doet dat met twee roodbonte merries met bles, vier witte voeten en witte manen, te verloten op 10 augustus 1799.
Een paard met vlekken heeft een begerenswaardige staart met strepen: “Alzo in de nagt tusschen den 20 en 21 April jongst, op de plaats van de erven wylen P. Brontsema te Lellens, by gelegendheid van boeldag een van de bonte paarden van N. Eikema de staart is afgesneden; zo belooft den eigenaar van het paard een premie van zes ducaten aan degene die de dader daar van zal aanwyzen, zullende zyn naam des begeerende worden gefecreteert.” (Ommelander Courant (26-4-1796). Hoe gepikeerd deze eigenaar ook is, andere doen minder moeilijk over een paardenstaart. Le Francq van Berhey memoreert dat het afkappen van de staarten ten behoeve van de harddraverij gebeurt om de paarden harder te laten lopen, een andere boekenschrijver Van Oebschelwitz (De Nederlandsche Stalmeester, 1774) noem couperen een Engelse gewoonte. In de staarten van Nederlandse koetspaarden komt een omslag, wanneer in december 1809 op het plein bij de Binnenwegsepoort in Rotterdam eene equipage in de verkoop komt met drie zwartbonte merries ‘kortstaarten’, waarmee het couperen in de mode gaat komen. Terwijl die mode opkomt, neem de interesse in bonte paarden af.

Donkere tijden
In 1875 maakt de minister van oorlog bekend in het Staatsblad dat in een reglement tot inkwartiering van de troepen een toevoeging krijgt met “Witte en bonte paarden, alsmede hengsten en klophengsten behooren niet in de opgaaf te worden begrepen.” Die laatste omdat ze onrust in het kampement geven, die eerste omdat ze een handig doelwit vormen voor de tegenpartij om op te richten. Al minstens vanaf 1827 waren bonte paarden uitgesloten voor het Nederlandse leger en verschijnt geen enkele aanvoerder nog op een bonte voor de troepen, hoe anders dan in de 18e eeuw. Voor de rijtuigen van keizers en koningen lopen geen bonte paarden meer, voor die van woonwagenbewoners des te meer. Dat het leger ze niet zal vorderen is een gegronde reden dat bonte paarden populair zijn onder Sinti en Roma die door het land trekken, het zijn de paarden waar een ander zijn neus ophaalt. Woonwagenbewoners geven hun geschiedenis door van generatie op generatie, ongeschreven in de verhalen die ze elkaar vertellen. Dat maakt het lastig om te achterhalen wanneer en waarom precies hun voorkeur voor bonte werkpaarden is gegroeid, maar van Ierland tot in Hongarije is bont tot op de dag van vandaag favoriet.
Ook in Rusland blijft bont in ere. De brandweer in Kiev heeft een achtste sectie met alleen bonte paarden. De secretaris van de Nederlandsche Harddraverij en Renvereeniging haalt in 1903 een transport Russische dravers naar Nederland om publiekelijk te verkopen, “benevens twee bonte Russische tuigpaarden. Bonte paarden zijn een sieraad voor rijtuigen, mits er op hun gang niets aan te merken is; het minste gebrek aan gang valt bij bonte paarden onmiddellijk in het oog, meer dan bij eenkleurige paarden; wij zijn dus benieuwd deze beestjes in ’t span te zien gaan.” (Ned.Sport 21-11-1903). Van dit span is publiekelijk niets meer vernomen.

Bonte begrafenis
In de equipages van eind 19e eeuw komen sporadisch bonte paarden voor. J. Korthals Altes van Huize Uit den Bosch aan de Spanjaardslaan in Haarlem heeft een vosruin en een bonte merrie die dagelijks voor de coupé of victoria lopen. “Bij Haastrecht is de vorige week overleden zekere B., die om zijn zonderlingheden lang de aandacht had getrokken. Onder een zijner laatste beschikkingen, waaraan gevolg is gegeven, kwam voor, dat de lijkkoets die hem naar het kerkhof te Bodegraven zou vervoeren, met zijn twee bonte paarden bespannen zou worden. De paarden, die na dien rit doodgeschoten moesten worden, leven evenwel nog. Aan de alg. armen te Bodegraven werd door hem 1.500,- gulden vermaakt; van de rente moet jaarlijks een feestje gegeven worden.” (Het Vaderland 22-2-1884).
Polderpionier en paardenfokker Hendrik van Wickevoort Crommelin uit Heemstede heeft een oogje op platenbont. Bij het 25-jarige bestaan van de polder in 1878 laat hij acht in de Haarlemmermeer geboren, bonte paarden voor een stoomdorsmachine demonstreren en in 1909 laat diens zoon Aarnoud Hendrik een klavertje drie bonte Oldenburgers op het concours hippique in Hoofddorp zien; het zijn rariteiten. De Groninger Otto Eerelman (1839-1926) schildert bonte paarden voor de sjees, eerder uit artistieke vrijheid, dan waarheidsgetrouw, net als het schilderij ‘Karos van Staat ten tijde van Lodewijk XV’ met een vierspan bonten en een voorrijder op een bonte. De kunstschilder laat er zijn fantasie aardig bij werken.

Op Texel
“Naar aanleiding van hetgeen door ons over de bonte paarden, die wij op de tentoonstelling te Texel aantroffen, hebben geschreven, merkt de heer C. Gerritsen op, dat de bonte hengst, de vader van deze bonte paarden, één jaar goedgekeurd is geweest. Verder, dat de bonte paarden zijn gegaan met prijs en premie. Het stel bontjes van twee en drie jaar won bij ’t concours hippique den 2den prijs en een driejarige bij de keuring van 11 september den 1sten prijs. De afstammelingen van den bonten hengst werden tot heden steeds verkocht voor buitengewoon hooge prijzen voor Texel. Wij deelen het bovenstaande gaarne mede, en vooral de laatste mededeeling verheugt ons; hoe hooger de prijzen zijn voor de bonten, des te aangenamer voor de fokkers. Een andere vraag is het, of het aanbeveling verdient met bonte hengsten te fokken. Over het algemeen zijn de bonte paarden niet gewild. Toch kan bet voorkomen dat voor bonte paarden grof geld wordt betaald. Zoo deelde de eigenaar van een bekenden stal ons mede, dat hij onlangs twee bonte paarden zeer duur had kunnen verkoopen, hij had een opdracht uit het buitenland, doch kon ze nergens vinden. Maar dat zijn uitzonderingen.” (Nws dv Dg 14-10-1908).

Punch en Pierette
In de 20ste eeuw is het bonte paard verworden tot een rariteit om als paukenpaard in het muziekkorps mee te lopen, om gedresseerd kunstjes te doen in het circus. Circus Wilke heeft ten tijde van de Eerste Wereldoorlog twaalf Hollandse ‘Schecken’ in het programma, gevolgd door circus Van Bever en het Duitse circus Hagenbeck dat met bonte paarden door het land trekt. Nadat de Eerste Wereldoorlog een spoor van verwoesting trok door de Nederlandse paardenstapel, terwijl de behoefte groot is, kopen handelaren bij gebrek aan keuze ook bonten op, net als schimmels trouwens, en ditmaal met staart.
Zo komt de chique handelaar Baron Anton van Brakell van Stal Doorwerth in de jaren twintig met twee bonten op het concoursveld. Met het commentaar van de De Paardenwereld (9-7-1925) komt Punch op de derde plaats in Elst: “Deze mooie bruinbonte gaat met veel actie. Wij weten wel dat wij aan Stal Doorwerth niet behoeven te leeren, maar toch komt het ons voor dat Punch nog beter zal gaan wanneer hij wordt opgezet. Het is een Amerikaansche draver en zulke dieren hebben hun geheele leven nooit zonder opzet geloopen. De hoofdhouding is nu iets te veel afgebogen, waardoor de gangen vóór ook minder grijpend zijn dan zij wel wezen kunnen. Ik weet dat Baron van Brakell niet van opzetten houdt, een zeer lofwaardig uitgangspunt, maar in sommige gevallen niet door te voeren, wanneer de dieren op zijn best moeten worden getoond.” De zwartbonte merrie Pierette volgt op de vierde plek. Punch heeft al twee jaar concourservaring en liep aanvankelijk als voorpaard voor de roodschimmel Red King in het tandem, maar met de komst van Pierette heeft Van Brakell een sterker tandem dat zelfs rijders met hackney’s, zoals van Herman Bultman en Jacques Rijks, af weet te troeven. De Paardenwereld noemt Punch en Pierette expliciet ‘langstaarten’, aangezien de meeste op het concours nog gecoupeerd zijn, een mode die evenwel uit oogpunt van dierwelzijn afloopt. Meerdere vakbladen halen het bonte stel aan als voorbeeld tegen het couperen.

Koekoek en Hellas
Het lijkt op een kortstondige herwaardering van bont in het interbellum, wanneer De Winter uit St.Nicolaasga in 1931 zijn bonte Friese stamboekhengst Koekoek nr.438B ter dekking aanbiedt met als kreet ‘H.H. Paardenfokkers! Fokt bonte paarden, dat is de handel’. Het stamboek kent een zwarte Friese fokrichting en een bovenlandse fokrichting met meerdere kleuren. Die twee fokrichtingen zijn goeddeels gescheiden, maar lopen af en toe door elkaar heen als een fokker ‘ns iets anders bij zijn Friese merrie wil, zoals Koekoek en de eveneens bonte Hellas (441B). Twee bonte op twintig goedgekeurde hengsten in Friesland. De schrijver van Hepkema’s Courant (10-6-1931) heeft enigszins zorgen over het verdwijnen van de zwarte kleur in de Friese weiden: “Wat nu de haarkleur betreft, deze is in de Friesche fokrichting van overwegend belang, terwijl zij juist bij de bovenlanders van ondergeschikt belang is. Friesche merriën mogen dus, van fokkersstandpunt beschouwd, de bonte hengsten niet worden aangeboden. Dit blijft dus iets voor de bovenlandsche fokrichting, ook al zijn wij niet heelemaal gerust, dat deze hengsten geen Friesche merriën zullen dekken. Immers Koekoek en Hellas staan beide in het weidegebied van Friesland ter dekking, de streek bij uitnemendheid voor het zwarte Friesche paard. Evenwel, men houdt in onze provincie nog al van liefhebberen op paardengebied. Tal van Friesche boeren hebben wel eens zin in een bont veulen. Deze verkeeren dus thans in de gelukkige omstandigheid dat zij de keus hebben tusschen twee bonte vaderpaarden. Onlangs verzekerde ons een veehouder, dat van dien eenen hengst zoo weinig bonte afstammelingen kwamen. Velen worden dus nog teleurgesteld ook.” Wanneer Koekoek en Hellas ook een jaar later de goedkeuring krijgen, waarschuwt De Standaard (20-2-1932): “Friesland heeft zijn bonte koeien; dat het bewaard worde voor te veel bonte paarden!”

Gelederen sluiten
Hengstenhouder De Winter heeft echter een goede troef in handen zo blijkt, als het Nieuwsblad van het Noorden (6-3-1937) meldt: “Het ex-paukenpaard met zijn spangenoot is voor hoogen prijs naar Engeland verkocht. Engeland is steeds een beste afnemer van een goed bont paard. Het verloopen jaar gingen 8 bonte paarden voor hoogen prijs het water over, afstammelingen van den hengst Koekoek.” Het is aanloop op de kroning van George VI dat het bonte Friese paard gretig aftrek vindt in Engeland. Maar dat is niet wat in het hoofd spookt van de Friese jury die in 1938 de vijfjarige bonte en door het Rijk goedgekeurde Ebertino alsnog afkeurt. De secretaris herhaalt letterlijk het zinnetje uit De Standaard van vijf jaar eerder: “dat wij bewaard worden voor bonte paarden.” Bovenlands of niet, de gelederen in Friesland sluiten voor alle anderskleurigen.
In 1961 komt er bonte hoop uit Groningen: “Nederland heeft weer een bonte hengst ter dekking heeft n.l. Japinto v. Voorman eig. G. Evenhuis. Groningen en Gebr. Heringa, Harkstede. Deze hengst zal in Harkstede ter dekking komen. Interessante hengst met een ideale tekening van het zwartbont, symmetrisch over zijn dijen en kruis. Schitterend over zijn romp. Hengst heeft massa, heeft een bijzonder mooi front. Het is te hopen, dat hij de internationaal gezochte bonte kleur weer wat in onze Nederlandse paarden kan versterken”, looft het Nieuwsblad van het Noorden (27-1-1961).

Bonte Nico
Wanneer in februari 1966 de bonte Nico in Frieslandhal verschijnt, een kleinzoon van Koekoek die voor de Rijksgoedkeuring komt, lopen de emoties bij het Friesch Paarden Stamboek op. “Wie met Nico fokt staat er gekleurd op”, neemt de Friese Koerier stelling in navolging van wat voorzitter Woudstra roept op de jaarvergadering van het stamboek. Er moeten strafmaatregelen volgen tegen leden die hun merrie door de bonte hengst laten dekken. In de vergadering merkt iemand op, dat de afstammelingen van bonte Nico het peil van het Friese paard verlagen en tot de ondergang van het stamboek leiden, een stelling die later nog in straatje van het stamboekbestuur gaat passen. De Leeuwarder Courant doet er een schepje sentiment bovenop met de kop ‘Hengst Nico maakt het bont’. Wanneer de officiële juryleden Nico afkeuren en dat opnieuw na herkeuring doen stuur zijn eigenaar Pieter Hellinga een brandbrief naar Prins Bernhard en trekt landbouwminister Biesheuvel letterlijk aan zijn jas. De Friese kranten doen er wat lacherig over, maar Biesheuvel geeft ‘dispensatie uit algemeen belang’ en Nico mag dekken. En dat steekt het meest bij de gevestigde orde, want het knaagt aan de positie van de stamboeken, juryleden en gevestigde hengstenhouders.

Ongekende rel
De overheid reguleerde al eeuwen de paardenfokkerij door het aan- en afwijzen van hengsten, en zorgde hiermee dat Nederland over goede paarden voor het leger kon beschikken. Bovendien was het paard de trekker van de landelijke economie en de fokkerij dus van essentieel belang. Met het wegvallen van dat landsbelang na de Tweede Wereldoorlog was er geen zwaarwegende reden meer om de fokkerij op basis van de Paardenwet uit 1918 te blijven reguleren, anders dan de bescherming van particuliere belangen en angst voor teloorgang van het ras. En op die wankele basis blijven ten tijde van Nico zware boetes staan op dekken met niet-goedgekeurde hengsten en dienen afgekeurde hengsten terstond hun mannelijkheid te verliezen – de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst houden dit als waakhonden in de gaten. Decennia later zal blijken dat het Friesch Paarden Stamboek uitstekend in staat is om in een geliberaliseerde markt sturing te geven aan de kwaliteit en kwantiteit in de fokkerij, maar dat besef ontbreekt wanneer Biesheuvel in 1966 een hengst buiten het stamboek om een dekbrevet geeft. Dat een minister de gewone procedures omzeilt, loopt uit op een ongekende rel, waarbij het Noord-Nederlands Warmboek Paardenstamboek (een voorloper KWPN) aan de hand van de bonte paarden van de oom en peetvader van Biesheuvel zelfs suggereert dat de minister persoonlijke belangen heeft. ‘Bonte Nico spookt ook op NWP-vergadering’ kopt de krant de leden zien een storm van wilde hengsten op zich afkomen.

Provo-paard
In een niet-Friese krant De Telegraaf neemt A.J. ter Wisch uit Ter Wisch het op voor de minister: “Het is natuurlijk onzin een hengst, die meer dan 150 merriehouders prefereren af te keuren, omdat hij niet in het stamboekhuisje past. Nico van Friesland is de beste bonte hengst, eenvoudig omdat er geen andere is. Als er nu grote vraag is naar bonte paarden, dan moet men zorgen dat er een bonte hengst is.”
De ophef kan niet voorkomen dat Nico een succes is. Voor de opening van de Agrarische Dagen in Franeker maakt Nico met zijn nazaten een triomftocht door de stad en kan ook de Leeuwarder Courant niet om diens populariteit heen, terwijl de burgemeester er de humor van ziet: Franeker voelt zich in de steek gelaten door de regering, terwijl Nico juist is gered door dezelfde overheid. Circus Heros koopt vervolgens bonte paarden op in Friesland.
“Nico is allang niet meer een gewone wilde hengst. Hij is bijna tot een politiek symbool geworden. Nico is een typisch provo-paard en tegelijk de held van de Boerenpartij. Hij is in zekere zin symbool van de rebellie tegen de reglementen en bureaucratie — een vrije hengst voor vrije boeren. In Nico hebben ‘slüchslimmens’ en boerenvolharding een overwinning behaald op de bureaucratie en op de het eeuwig beter wetende deskundigen. Hoewel het plezier over Nico begrijpelijk is, zit er aan deze zaak een zeer kwalijke en verontrustende kant. Nico is namelijk ook symbool van verwildering en toenemende wetteloosheid in de wereld van de paardenfokkerij”, schrijft de Leeuwarder Courant op 19 april 1966, uit angst voor de niet te stoppen liberalisering van de fokkerij.
Een kleine stukje geschiedenis herhaalt zich met Nico: “Twee zeventienjarige jongens uit Leeuwarden, die in Marssum logeerden, vroegen de heer P. Hellinga om een foto van zijn vermaarde bonte hengst Nico te mogen maken. (…)  In een onbewaakt ogenblik echter hebben de beide jongelui een flink stuk uit de staart van de hengst geknipt. Ze wilden het bonte paardenhaar, zo bleek later aan de vlaggenstok van hun tent vastbinden.” (Leeuw.Cour.8-7-1966).

Zwartepiet toegespeeld
Wanneer in ditzelfde jaar Daan Modderman met zijn bonte vierspan deelneemt aan de menwedstrijden in het Duitse Münster, haast het Nieuwsblad van het Noorden zich om erbij te zeggen “vier bonte paarden maar echt geen kinderen van Nico”. Een jaar later, als het ledental en het aantal dekkingen van het Friesch Paarden Stamboek nog verder terug is gelopen, opent de Leeuwarder Courant met ‘Bonte Nico funest voor fokkerij; Stamboek Fries paard in financieel moeras’, waarbij het stamboek zonder greintje van zelfreflectie naar Nico wijst als veroorzaker van de crisis. Nico dekte in 1966 meer dan honderd merries, het aantal dekkingen van de stamboekhengsten liep terug van 729 naar 617. Hij heeft een “verwoestende werking gehad op de Friese paardenfokkerij”, menen de geharde fokkers. Dat het Friese paard buiten spel kwam te staan als gevolg van de landbouwmechanisatie en geen verder doel meer dient zijn ze vergeten – de recreatieve paardensport moet nog tot ontwikkeling komen.
Vijf jaar later verkoopt Pieter Hellinga zijn befaamde hengst, achttien jaar oud, wegens ‘ongeneeslijke kreupelheid’ voor de dood in Leeuwarden op de markt. Het leidt opnieuw tot grote ophef, ditmaal bij het grote publiek dat hem als lieveling is gaan zien. Maar de slager die hem koopt heeft andere plannen en stuurt hem de wei in om te dekken. De kreupelheid blijkt ook mee te vallen en na twee jaar in het Zuid-Hollandse Hoornaar te hebben gedekt, keert de ‘wilde’ Nico terug naar zijn oude eigenaar in Friesland, de 89-jarige Hellinga uit Marssum, om voor de laatste veulens te zorgen.

Symfonie in zwart en wit
In 1985 stelt Bert Renken in datzelfde Marssum een nieuwe bonte hengst ter dekking en noemt hem Bonte Frits 2 in plaats van een meer toepasselijk ‘Bonte Nico 2’ om niet te veel oud zeer naar boven te halen. Frits 2 dankt zijn naam aan het tuigpaard Frits van Willem van der Wal uit Munnekeburen, dat in de jaren vijftig en zestig hoge ogen gooit op de concoursen. “Bonte Frits een symfonie in zwart en wit, elf jaar geleden door een eenvoudige Friese smid weggekocht voor een bakkerskar in Gelderland”, schrijft de provinciale Drentsche en Asser Courant nadat Frits voor de tweede maal het Nederlands kampioenschap pakt in 1956. In aanvang van zijn 19de seizoen op 22-jarige leeftijd staat de teller op 198 eerste prijzen. “Voor ons even uit de box gelaten, maakt hij zich meteen mooi. Zo is zijn natuur. Hoewel de ruin sinds vorig najaar niet is aangespannen bestaat de voorbereiding op het nieuwe seizoen slechts uit wat rondjes lopen in de manege. De rest kent hij al jaren uit z’n hoofd. Zodra de baas ‘Frits’ zegt, weet de bonte wat er van hem wordt verlangd en dat is iets waar hij zelf ook veel plezier in heeft. Alleen zijn uithoudingsvermogen zal men even moeten afwachten. Frits hoort bij Van der Wal, hoort bij Munnekeburen en hoort bij de concoursen. Wie heeft echter ruim 18 jaar geleden durven dromen dat het zo’n beste zou worden? Van der Wal, die een rijpaard zocht, haalde Frits, toen nog hengst van behendig formaat, ergens in Gelderland voor een venterskar vandaan. Als een lopend vuurtje ging het door het dorp: ‘De smid hat in bunte kedde krigen’. Ook mevrouw Van der Wal keek wel even raar op: bont en ook nog een hengst. Het leken inderdaad bezwaren, maar Van der Wal stelde er meteen twee dingen tegenover: kinderlijk mak en beste gangen. Frits bleef geen rijpaard. Hij had vooral kwaliteiten als tuigpaard en leerde vlug. Het debuut in 1946 te Oldeberkoop leverde meteen een oranje lint bij de nieuwelingen op. Sindsdien heeft Frits een nu al jaren durende ware triomftocht langs de concoursen in geheel Nederland gemaakt. De kleur bleek een treffer te zijn, de mooi getekende zwartbonte is als opvallende en chique verschijning bijzonder populair geworden.”

Kloppend op de deur
“Frits houdt van muziek. Toen de kinderen, Gaukje en Koop, nog klein waren -nu heeft de bonte bij beiden al voor de trouwkoets gelopen- en piano speelden, klopte hij aan de achterdeur. Juist toen in de huiskamer Van der Wal zat te vertellen hoe met een op muziek en applaus reagerende Frits in de concoursen een bepaalde taktiek valt toe te passen, hoorden we Frits kloppen tegen de deur van de box: ‘Baas, vergeet je mij niet, het Is toch allang tijd voor mijn avondrantsoen?’ Misschien denkt u: nou ja, dat weet een paard nu eenmaal. Maar als vrijdagavond Frits wordt gewassen, dan klopt hij zaterdagmorgen vroeg al aan. Hij wil naar het concours. Vaak zijn er kopers om Frits geweest. Maar noch de tien mille van een Engelse graaf, noch een aanlokkelijk bod van een circusdirecteur hadden succes. Frits hoorde immers bij de familie. En de kinderen zeiden precies wat ze dachten: als je Frits verkoopt, kun je ons ook toe’ verkopen.” (Friese Koerier 16-7-1964). Twee jaar later maakt Frits opnieuw een zegeronde over de noordelijke concoursvelden, alhoewel de jury hem in Meppel te lang laat doorlopen en het brave dier vermoeid op de achtste plaats eindigt. In 1971 neemt Willem van der Wal de lastige beslissing om Frits in te laten slapen, 29 jaar oud, een half jaar blaast de hoefsmid zelf zijn laatste adem uit.
Terwijl Frits het tuigpaardenpubliek in vervoering bracht, veroverden de bonte Piet en Rika in 1958 de harten van het grote publiek als de laatste paarden van Van Gend & Loos. In plaats van naar het slachthuis gaan zij naar de gemeente Leek voor een fijne oude dag, gevuld met klusjes voor de gemeente en als koetspaarden voor het Nationaal Rijtuigmuseum.

Nieuwe toekomst
Een halve eeuw later is er veel veranderd in de paardenwereld. Alhoewel de allergie voor witte haren in het Koninklijk Friesch Paarden Stamboek alsmaar toenam, overleefde het de vermeende ‘schade’ door Nico; het zwarte Friese paard heeft de wereld op een glorieuze wijze heroverd. Bonte Nico heeft de weg vereffend voor wie wil dekken met de hengst van zijn keuze en de fokkers mogen naar believen mag kruisen, ook met Friese paarden, want er zijn nieuwe stamboeken die opkomen voor de belangen van het bonte paard. Wat door de eeuwen echter nooit is veranderd, is de moeilijkheid om een keurig over het lichaam verdeeld vlekkenpatroon te fokken en dat maakt een goed bont paard zeldzaam – een deel is eenzijdig of soms ronduit lelijk gevlekt. Een goed bont paard is dus nog steeds goed geld waard, maar luidde het aloude gezegde niet ‘een goed paard heeft geen kleur’?

Afbeelding boven: de Karos van Staat in de fantasie van de kunstschilder Otto Eerelman (1839-1926).


Franse zonnekoning Lodewijk XIV op weg naar de
opening van Hôtel des Invalides in 1674,
door Pierre-Denis Martin.


Koning-Stadhouder Willem III voor de Hofvijver,
door Willem Schellink en Jan Kessel de Jonge.


Gerrit Adriaensz Berckheyde: jachtstoet bij de
Hofvijver in Den Haag; Gezien vanaf het Buitenhof.
c. 1685 – 1690. Galerij Prins Willem V, Den Haag.


Hendrik de la Tour d’Auvergne, burggraaf van
Turenne, stierf in 1675 het zadel van zijn ‘ekster’,
door Adam Frans van der Meulen.


Prins Maurits op een izabelbonte, geschilderd in een
‘ruiterstoet’ door Adriaan van der Venne (beeld
Paleis Het Loo, Apeldoorn, langdurig bruikleen van
Geschiedkundige Vereniging Oranje-Nassau).


Aarnoud Hendrik van Wickevoort Crommelin met
twee Oldenburgers.


Klavertje drie Oldenburgers van Wickevoort
Crommelin op het concours in Hoofddorp 1909.


In het interbellum zijn bont en schimmel opnieuw
gezocht, ditmaal mét staart (Nieuwsblad van het
Noorden 28-2-1923).


Punch en Pierette in handen van baron Van Brakell,
winnend tandem in de jaren twintig.


Links Punch, rechts Pierette, in het midden hun
baasje Anton van Brakell.


Nieuwsblad van Friesland 22-4-1931.


Daan Modderman in 1960 met een vierspan
Geldersen, tijdens een demonstratie van de
Nederlandse Driving Club op het concours hippique
van Bennekom. Hij verruilt de bonten na een jaar
of tien tegen Lipizzaners


Bonte Nico in het centrum van de belangstelling.


Jaren ’50 en ’60: bonte Frits in handen van
Willem van der Wal.


Yvonne en Dirk Schalkers met hun elegante
aanspanning in 2019.