In 1960 opgericht was de Nederlandse Driving Club de eerste vereniging in ons land voor liefhebbers van het aangespannen rijden. Je mocht het geen ‘koetsenclub’ of ‘menvereniging’ noemen, want dan kreeg je geheid de wind van voren. “Mennen doe je een geit”, bromde Daan Modderman, één van de stuwende krachten van de Driving Club, om te vervolgen met een lesje in correct Nederlands: “Een koets is een gesloten rijtuig, zoals een lijkkoets of de Gouden Koets, en die rijden bij ons niet mee.” De leden van de officieuze club waren initiatiefnemer Jacq. Rijks uit Nijmegen, diens beste vriend Modderman, de illustere landheer Johan van Doorninck, baksteenfabrikant Carel Dericks, telg uit een geslacht van kaarsenmakers Bert Bolsius, advocaat Jaap van der Kooij en andere deftige lieden die zondags een rijtuigje aanspanden.

“Nijmegen – Op donderdag 12 mei zal in de stallen van de stoeterij Hundisburg op het landgoed Brakkenstein bij Nijmegen een bijeenkomst worden gehouden met de bedoeling een Driving Club in Nederland op te richten. Tot de initiatiefnemers behoren de paardenliefhebbers Jacq. Rijks, van der Touw en Eerdmans. Zij willen een club oprichten, die zich ten doel stelt het gebruik van paarden op de weg te bevorderen. Men stelt zich voor niet op hoofdwegen te komen, maar voornamelijk van binnenwegen gebruik te maken. Houders van luxe paarden en -rijtuigen behoren tot de kring waaruit men zijn leden willen rekruteren”, aldus een berichtje in de Zierikzeesche Nieuwsbode op 9 mei 1960. Een paar dagen later verschijnt dit verslag in het Algemeen Handelsblad (13-5): “Een calèche, een authentieke mailcoach en twee jachtbrikken, alle getrokken door kalme paarden en bemand met vurige berijders, trokken gistermiddag het Rijk van Nijmegen binnen. Met die tocht over rustige binnenwegen wilde de officieel (nog) niet bestaande Driving Club aantonen dat ook op de weg nog plaats is voor het paard. Bij elkaar werd het voor de ongeveer dertig deelnemers een genoeglijke tocht die veel van de rust uitstraalde welke het reizen vroeger gekenmerkt moet hebben. De Driving Club aanschouwde vorig jaar reeds min of meer het levenslicht. Ook toen organiseerde initiatiefnemer Jacq. Rijks een dergelijke rit voor paardenliefhebbers die zich maar node neerleggen kunnen bij de verdringing van het edele ros door de auto. Dit jaar hebben de plannen iets vastere vorm aangenomen en is ook de belangstelling toegenomen. Aan de oprichting van een regelrechte vereniging is men echter nog steeds niet toe.” Twee weken later bericht datzelfde Algemeen Handelsblad opnieuw, naar aanleiding van het concours hippique in Bennekom: “Een nieuwtje bracht de rubriek 13, die zijn naam van ongeluksnummer verloochende: het was het eerste officiële optreden van de Nederlandse Driving Club, een shownummer van de bovenste plank: drie jachtbreaks, en een mailcoach, alle door vierspannen getrokken gaven een kostelijke demonstratie te zien.” Een jaar later, in 1961, treedt de club wederom op, op het concours hippique van Breda en het jaar daarop kiezen de leden een andere richting, door het maken van een tocht door Noord-Nederland met als einddoel het concours hippique in Groningen.

Merkwaardige club
Leeuwarder Courant op 4 april 1964: “Het is een merkwaardige club, want van statuten en huishoudelijk reglement, van een bestuur of van contributie wil men niets weten. Vermoedelijk heeft wel iemand de functie van secretaris, want er is een bankier die regelmatig de leden mededeelt wat men van plan is. Maar dat is dan ook alles. Bovendien gaan die plannen lang niet altijd door of worden niet steeds gerealiseerd, zoals men zich dat eigenlijk voorgesteld had. Daar hebben de leden zich allang bij neergelegd, want men leeft zo’n dag — als men uit rijden gaat — een halve eeuw terug! Men heeft die dag helemaal geen haast. En dat is vermoedelijk juist voor veel zakenmensen het aantrekkelijk van een zondagje uit met de Driving Club. ’s Morgens om een uur of tien komen de rijders en helpers, de gasten en ook al wel belangstellenden-te-voet aangedrenteld. Niemand rekent er op, dat men op het aangegeven uur ingespannen is en kan vertrekken. Niemand vindt dat ook erg, want tenslotte weten ze allemaal, dat paarden inspannen heel wat meer werk is dan een automotor starten. Vooral als er vierspannen bij zijn, komt er heel wat kijken om alle vier de paarden netjes opgetuigd en goed aangespannen voor de jachtbrik of een mailcoach te krijgen. Een éénspannetje is natuurlijk veel eenvoudiger.”

‘Drinkwaar zelf meebrengen’
In 1965 is de Driving Club te gast, samen met de illustere Carol Schade uit Moergestel en zijn Pionier-Automobielen Club, op kasteel Maarsbergen. Schade schrijft in een brief aan Rijks voorafgaande: “Ten einde de blijde binnenkomst zo aantrekkelijk mogelijk te maken, zou ik willen voorstellen de stoet in haar geheel onder gejuich te laten binnenkomen.” Mr. J. van der Kooy -de leden tutoyeren in geschrift niet- voegt nog aan de uitnodiging naar de leden toe: “Eet- en drinkwaar voor de picknick zelf meebrengen.”
Daan Modderman is er als goede vriend van Jacq. Rijks vanaf het begin bij, en vertelt jaren later hoe de leden van de club afwisselend bij elkaar in de buurt kwamen rijden. Naar het Uddelermeer onder leiding van Van Doorninck, wegrijden bij stal Duinrell bij De Nerée in Wassenaar, of bij stal Witzand van Van der Kooij in Blaricum, door de heuvels van de Onzalige Bossen bij Modderman, verzamelen bij de kaarsenfabriek in Schijndel, de steenbakkerij in Druten of vanaf Brakkenstein in Nijmegen. Het rijseizoen van de ‘Club van Amateur-Koetsiers’, zoals in het briefhoofd staat, loopt van mei tot september en sluit daarmee aan bij het jachtseizoen, een andere activiteit die meerdere leden een warm hart toedragen. Bij de jaarkalender staat steevast: “Tijdens de verschillende rijtoeren zal zo veel mogelijk gebruik gemaakt worden van elkanders rijtuigen, waardoor het vervoer van rijtuigen zo veel mogelijk wordt vermeden. Eigen paarden en tuigen moeten dan wel worden meegebracht.”
Als de paarden voor de rijtuigen staan, beoordelen de leden onder leiding van Rijks elkaars aanspanningen, “niet om te sarren, maar alleen om te leren”. Om beurten rijden ze voorop en het gaat een vlot tempo, al zijn het beslist niet allemaal ervaren paardenmensen, vertelt Modderman, met als voorbeeld Bert Bolsius die van het familiekapitaal in een grote villa in Cuyk woonde: “Een beetje eigenaardige man met een beetje bla-bla, dus wat kocht-ie: drie spierwitte grote hengsten uit Tsjechoslowakije, Kladrubers. Overigens was het wel een aardige man en Sjaak (Jacq. Rijks, red.) moest hem de hele dag lesgeven. Soms had hij de zweep in de koker staan en dat is de grootste zonde die op de bok kan begaan. Een rijder zonder zweep in de hand dat kan niet, dan moet je met ossen gaan rijden.”
De Nederlandse Driving Club is duidelijk een club voor de beter gesitueerden. Modderman: “In de sport kwam je als je rijk was natuurlijk, wat dacht u, indien niet, dan moest je iets anders gaan doen.” Hijzelf begon na de oorlog met vier bonte, Gelderse paarden, maar dat gaat hem niet vlot genoeg. Daarop komen er Lipizzaners die hij in het vierspan zelfs op de eerste internationale vierspanwedstrijden uitbrengt, in 1966 in Münster en later opnieuw. Toch moest hij in een latere fase van zijn leven erkennen: “Op een gegeven moment had ik acht van die schimmels op stal staan. Ik piekerde d’r niet meer over en zei weg d’r mee! Ik kon het simpelweg niet meer betalen; ik dronk niet, ik rookte praktisch niet, ging niet achter de wijven aan en tegelijkertijd werd ik steeds armer vanwege de foeragerekeningen.”

Mejuffrouw
Zo rond 1967 neemt mejuffrouw Geurtsen, als secretaresse van de NV Itho in Schiedam, het bedrijf van Jan de Nerée tot Babberich, het secretariaat van de club over. Aardig is een brief van die mejuffrouw stuurt aan de inmiddels ook opgerichte vereniging De Stichtse Aanspanning in Doorn over het samenvallen van ritten van beide clubs. De Stichtse kan maar beter een rijtoer in mei, juni of juli houden. En waar waarschijnlijk niemand iets mee kan: “Bovendien berichten wij u dat de Heer van Doorninck het liefst op zaterdag rijdt, in tegenstelling tot de Heer Modderman die de voorkeur geeft aan een doordeweekse dag. Wij hebben de indruk dat de andere heren hieruit geen punt maken.”
Een jaar later overlijdt Van Doorninck en in de jaren die volgen valt de club langzaam uiteen. “Het resultaat was dat Jan de Nerée wel graag hoofdman wilde zijn van de club, en ik dacht godzijdank, want dan hoef ik niet, want het is alleen maar werk. Een keer per jaar belt hij me op om te gaan rijden op landgoed Middachten en vraagt, kom jij ook? Dat doe ik nooit, want voor mij is het de club niet meer”, sombert Modderman nog vlak voor zijn overlijden in 1991 over het feit dat de meesten van zijn vrienden in de club hem zijn ontvallen. Officieel is de Nederlandse Driving Club nooit opgeheven, het uithangbord van de club om uit te hangen tijdens de picknicks is achtergebleven bij de erfgename van De Nerée.

Om nog even na te genieten: klik hier voor het filmpje van Dan Modderman in het tv-programma Showroom.

Bron: o.a. interviews met Daan Modderman door Mario Broekhuis, en verzamelde correspondentie van de club.

foto boven: de club onderweg in 1962. De liefhebbers wisten het ‘barretje’ achterin de coach van Jac. Rijks te vinden. Vlnr. Frans Schuddeboom, Jaap Rijks jr., op de rug oud-militair en Olympisch ruiter Karel Schummelketel, Daan Modderman, Karel van Bovenen (knecht van Rijks) en notaris Hendrik Rits met plus fours. (foto Ton Maat)


Voorop rijdt Bert Bolsius die zijn koetsier Piet voor de gelegenheid eventjes
de leidsels van de pony laat vasthouden. Daarachter volgen onder andere
Willem Otto Merhottein uit Den Haag, en Daan Modderman.


Daan Modderman houdt ook stilstaand de zweep vast: “Een rijder zonder zweep
in de hand dat kan niet, dan moet je met ossen gaan rijden.”


Johan van Doorninck is gesprek met een jongedame op het rijtuig, terwijl koetsier
Aart Jansen wachtend voor de paarden een biertje nuttigt.


Initiatiefnemer Jacq. Rijks op de bok van zijn coach, met naast hem Daan Modderman. (foto Ton Maat)


“Men stelt zich voor niet op hoofdwegen te komen”, maar ook toen was het
onvermijdelijk om drukke wegen over te steken.