“De bevolking staat zedelijk op een hoog peil; gedwongen huwelijken komen niet voor”, zegt de commissaris van de koningin over Moergestel in 1907. Het dorpje draaide altijd om de schoenindustrie, maar als daar de klad in komt is er de opstomende rijtuigfabriek van Van den Biggelaar als grootste werkgever. Constant van den Biggelaar heeft vooral katholieke boeren in de omgeving van Tilburg als klant. Die willen Brabantse karretjes om ‘s zondags naar de kerk te gaan.

Constantinus Cornelis van den Biggelaar (1863-1950) treedt in de voetsporen van zijn vader als hoefsmid, een vak dat hij leerde in de praktijk. Maar wie verder wil komen heeft een diploma aan de muur. Vandaar dat hij een smidsopleiding volgt bij rijks-veearts Boots. Boots’ 35 leerlingen doen het theoretisch en praktisch examen hoefbeslag in september 1892 op de landbouwtentoonstelling in Oosterhout. Constant is één van de twintig die slagen.
Deze smid is echter ondernemend en wil zijn rug niet verder verslijten met het beslaan van paarden, zo blijkt als hij een geregelde wagendienst tussen Moergestel en Tilburg op poten zet: “De overtocht geschiedt langs den provincialen weg Moergestel-Tilburg. Het in- en uitstappen kan geschieden te Moergestel bij Louis van Gils, te Tilburg bij W. van Abeelen, Spoorlaan. Het Hoofdkantoor is gevestigd bij CONST. VAN DEN BIGGELAAR te Moergestel.” (Prov. Noordbr. en ’s Hertogenb. Cour. 27-1-1897). In hetzelfde jaar profileert hij zich als rijtuigmakerij en -handel. In april 1897 heeft Van den Biggelaar te koop een lichte, nieuwe brik met afneembare kap, een nieuwe tilbury, drie Noord-Brabantse karretjes, drie Antwerpse karretjes, een makke ‘dubbele hit’ en verscheidene tuigen, naar wens nieuw of tweedehands, met Berlinzilver of met ‘koper gemonteerd’. Een half jaar later in augustus is de brik nog niet verkocht, maar de karretjes wel.

Brabants karretje
Constant’s aanbod roept de vraag op wat die ‘karretjes’ precies zijn. Waarschijnlijk gaat het om zogenaamde kapkarren, tweewielers die per streek verschillen. Kenmerk is een vaste kap die tot boven de zitplaats van de menner doorloopt: aan zijkanten en achterkant te sluiten met oprolbaar wasdoek (zomerkap) of geheel gesloten met ‘glazen’ (winterkap). Zo zijn er Brabantse, Zeeuwse, Achterhoekse en Gelderse kapkarren, die laatste vroeger aangeduid als ‘Geldersche karretjes’. Brabantse zijn er in twee uitvoeringen: voor zes personen met een achterportier en voor vier personen, waarbij de passagiers over de voorste zitbank naar achteren klauteren. Zou dat het verschil tussen een Brabants en een Antwerps karretje maken? In Nederland duikt de naam ‘Antwerps karretje’ voor het eerst op in de Tilburgsche Courant van 6 juli 1879 bij de verkoping van stalhouderij Opdebeeck in Herentals, zes stuk zijn er te koop. Vervolgens verkoopt stalhouderij Maassen-Schuurmans in Tilburg (Korvel) bij diens opheffing in 1883 vier Antwerpse karretjes en twee vier-persoons karretjes. En dan heeft Constant van den Biggelaar er dus vier in 1879. Naar het verband mogen we gissen. Antwerps is de zespersoons-versie, Brabants de vier-persoons? Constant spreekt in advertenties ook over een ‘N.-Br. karretje met achterportier’. Hij verhandelt ze in de jaren die volgen tweedehands en bouwt ze nieuw, net als dogcarts, tilbury’s en brikken met zomer- of met winterkap.

Tijden van welvaart
Vanaf 1901 werkt Constant van den Biggelaar met een stoommachine van acht pk en daarmee heeft hij een heuse ‘rijtuigfabriek’ tot stand gebracht. De fabriek zit aan de Pianostraat (later de Raadhuisstraat) en heeft inpandige lift om op twee verdiepingen aan rijtuigen te werken. “Sedert eenigen tijd is onze gemeente een rijtuigfabriek rijk geworden, die de moeite waard is om eens te komen bezichtigen, hetgeen welwillend wordt toegestaan. De eigenaar de heer C.C. Van den Biggelaar heeft in zijn fabriek vele werklui aan het werk, als: schrijnwerkers, bekleeders, schilders, wagenmakers en meer anderen, die daarbij onmisbaar zijn. Houtzagers en arbeiders vinden zeer veel werk, hetwelk veel bijdraagt aan het welzijn van onze schoone bloeiende gemeente. Reeds vele rijtuigen zijn afgeleverd en met den meesten lof hoort men van het fabrikaat spreken. Den heer Van den Biggelaar en Moergestel worden veel voorspoed toegewenscht met deze inrichting”, steekt de provinciale courant de loftrompet op 30 mei 1901.
Een soortgelijke aanbeveling schrijft Mr. A.E.J. baron Van Voorst tot Voorst, commissaris van de koningin in Noord-Brabant, na een werkbezoek in 1907: “Een gewone smid, v.d. Biggelaar, werd van lieverlede rijtuigfabrikant; hij werkt thans met ± 20 knechts, en drijft zijne machines door stoom. Hij heeft veel meer te doen, dan hij met mogelijkheid af kan; bestellingen worden eerst na 5 of 6 maanden uitgevoerd. Nu de schoenindustrie slecht gaat, is het een geluk voor Moergestel, dat het werkvolk van v.d. Biggelaar goed geld verdient.”

Personeelstekort
Voor de baron zal het werkvolk uitwisselbaar zijn geweest, maar zo werkt dat in de praktijk niet. Van den Biggelaar moet doorlopend advertenties tot in Limburgse kranten plaatsen om aan nieuwe smidsknechten, wagenmakers en andere vaklieden te komen, desgevraagd met kost en inwoning, voor een vaste aanstelling en tegen flink salaris. “….bijzondere gelegenheid om vak van smid grondig te leren. Mocht u hiervoor genegen zijn is nadere kennismaking gewenscht, liefst persoonlijk. Hoogachtend…”, klinkt het bijna nederig in het Weekblad van den Noordbrabantschen Christelijken Boerenbond (25-08-1906). Het gemiddelde weekloon van een knecht bedraagt in Moergestel ƒ 9, bij de fabriek ligt dat hoger en het kan oplopen tot ƒ 16,- wanneer een knecht jongens in de leer heeft, die bij hem het handwerk komen leren.
Geïnteresseerde schilders lokt Constant met zomer- en winterwerk, en dat laatste is aantrekkelijk, want veel van dergelijke ambachten zijn afhankelijk van het zomerseizoen. Veel van de kleinere wagenmakers in Nederland nemen ongehuwde knechten aan voor in de zomer en sturen ze weer weg als de winter nadert. Constant niet, als het om bekwame knechten gaat, wil hij het liefst gehuwde, zodat ze zich voor vast in Moergestel vestigen. In de doorlopende productie van de fabriek kan hij niet afhankelijk zijn van seizoenswerk. In 1909 is de rijtuigfabriek volgens een verslag van de Commissie voor de Middenstandsenquête de grootste werkgever van Moergestel met veertien mannen in dienst en één kind in dienst. Het dorp met 1.436 inwoners telt dan slechts vier gemechaniseerde bedrijven, naast Van den Biggelaar zijn dat de maalderij, een boterfabriek en de schoenfabriek. Het gros van de bevolking, allemaal katholiek op één gezin na, bestaat uit kleine boeren die wat koeien melken en in vee handelen. De boeren in de weide omtrek, katholiek uiteraard en met een iets ruimere portemonnee, zijn de clientèle van de fabriek. Een voorbeeld van wie zo’n kapkar bij Van den Biggelaar bestelt is Jo Rutten uit Wanssum, boer met één paard, drie koeien, een jonge stier en zestig kippen. Om klanten buiten de directe omgeving te bereiken toont de rijtuigfabriek haar werk op de jaarlijkse landbouwtentoonstelling in Tilburg.

Geldzaken
De opkomst van een stoomrijtuigfabriek van serieuze omvang in een klein dorpje als Moergestel klinkt geweldig, bijzonder zelfs in de nadagen van het rijtuig, maar zoals alles heeft ook dit een schaduwzijde. Tussen de regels door is te lezen dat Constant zich telkens in de schulden moet steken om zijn bedrijf te laten groeien. In 1906 staat hij voor het geringe bedrag van ƒ 9,80 in het krijt bij leverancier van rijtuigonderdelen David Brukker in Utrecht. Dat Brukker die kleine schuld als ‘pretentie’ (te vergelijken is met het verkopen van een schuldvordering) publiekelijk aanbiedt in de Nieuwe Tilburgsche Courant en daarmee Van den Biggelaar publiekelijk te schande zet, zegt mogelijk al wat over de betaalmoraal van Van den Biggelaar. In 1912 neemt hij een extra hypotheek van ƒ 3.300,- op zijn fabriek en onroerend goed, bij de NV Geldersche Crediet Vereeniging. Met het geld worden de stoffeerderij en de schilderwerkplaats uitgebreid.
Een volgende stap is de aankoop van erf, schuur, machinekamer en tuin in het dorp van de weduwe Van Gils, koffiehuishoudster, in 1913. Constant betaalt ƒ 3.500,-, waarvoor hij ƒ 2.500,- leent van de familie Swinkels, de zadelmaker. De fabriek breidt hiermee opnieuw uit. Aan het Rootven komt er een remise.
Voor de fabricage van rijtuigen is hout nodig. Iepen, essen, eiken. Dat hout komt goeddeels uit eigen omgeving, zo biedt de rijtuigfabriek met succes mee op de veiling van bomen in het Tilburgse Wilhelminapark in 1913. Hout kan bovendien in tijden van schaarste nog wat opleveren, zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog als brandhout: eiken voor ƒ 36,-, wilgen en populier ƒ 20,- of dennen voor ƒ 19,50 per duizend kilo in stukken van een meter gezaagd, door Van den Biggelaar franco huis afgeleverd in Tilburg. Nood breekt wet, maar na de oorlog is de voorraad wel op en als de commissaris van de koningin in 1920 opnieuw een werkbezoek aflegt, merkt hij op dat de rijtuigfabriek problemen heeft om materiaal uit het buitenland te krijgen: onder andere hout uit België voor burries.

Nieuwe lijndienst
In 1919 richt Constant een nieuwe firma op met Josephus Lambertus van der Meulen, autohandelaar uit Helmond. Hun doel is het fabriceren, herstellen en de handel in rijtuigen, automobielen en stoomfietsen, zoals ze motorfietsen noemen. Constant brengt zijn fabriek in, Van der Meulen stort vijfentwintigduizend gulden in contanten in de firma. Van der Meulen laat in de overeenkomst opnemen dat hij zich voor zijn werkzaamheden kan laten vervangen door een van zijn zoons, want hij heeft het in die dagen al druk genoeg met de oprichting van een vliegdienst en Lustoord Molenheide. Maar de nieuwe kapitaalverstrekker brengt geen perspectief: na iets meer dan een jaar is de nieuwe vennootschap ontbonden.
Toch blijft niet alles bij het oude, want naar nieuwe rijtuigen is geen vraag meer nu het automobiel zijn intrede doet, ook in Moergestel. In december 1922 vraagt Constant een provinciale subsidie aan voor de oprichting van een auto-omnibusdienst van Tilburg over Moergestel en Oirschot naar Best. Een geschiedenis herhaalt zich, nu zonder havermotor. Door drie à vier maal daags een rit te maken wil hij zijn dorp uit het isolement ten opzichte van Tilburg halen. In februari daarop gaat de eerste bus van de Eerste Moergestelse Autobus Dienst (EMAD) vanaf het station Tilburg rijden. Medevennoot van de EMAD is Toon Helmer, wiens zoon bij Constant in dienst is, en de heren hadden in Tilburg het kale chassis van een autobus gekocht om in eigen werkplaats af te bouwen. In 1923 zijn dat al drie bussen van eigen fabricaat.

À Contant publiek
De fabriek krijgt ondertussen een nieuwe eigenaar. “De ondergeteekende heeft de eer ter kennis te brengen van het publiek, dat hij de Auto- en Rijtuig-schilderszaak van den heer Constant van den Biggelaar te Moergestel, waaraan hij dertig jaar als meesterknecht werkzaam was, heeft overgenomen. Hopende door prompte en nette bediening het vertrouwen, dat zijn voorganger zoo ruimschoots heeft mogen ondervinden, waardig te worden. Aanbevelend, P. Verdonk Moergestel. Mij refererende aan bovenstaande annonce, breng ik dank voor het genoten vertrouwen en beveel mijn opvolger ten zeerste aan. Constant v.d. Biggelaar Moergestel, 19 Aug. 1924.” (Nieuwsblad van het Zuiden 20-08-1924). Maar de overname door Peter Verdonk verloopt niet zoals gehoopt. Het schip was al zinkende toen de oude baas het verliet. In mei van het volgende jaar laat Constant à contant publiek de gehele inventaris van zijn rijtuigfabriek, zadelmakerij en smederij verkopen. Het gaat onder andere om een elektromotor van drie pk, boormachine, schaafbanken, verschillende rijtuigen, bakkerswagen, rijzadels, rijtuiglantaarns en tuigen.
In 1926 neemt Johannes (Jan) Bertens de busonderneming over en vestigt zich in de werkplaats van de inmiddels gestopte rijtuigenfabriek aan de Pianostraat. Constant en zijn echtgenote Maria Wilhelmina van Gestel verhuizen naar Biest 13 in Hilvarenbeek. Het kinderloze echtpaar viert er in 1933 het zilveren huwelijksfeest.
‘Van den Biggelaar’ blijft af en toe opduiken in kleine advertenties: “Te koop een rijtuig met tuig (merk v.d. Biggelaar, Moergestel), beiden zo goed als nieuw en een zware trekhond”, adverteert Hendrik van Duivenhoven in het Weekblad van den Noordbrabantschen Christelijke Boerenbond op 19 april 1935.

Een eeuw na het sluiten van de fabriek staat de naam, bijna vergeten, alleen nog op de wieldop van een enkel rijtuig, zoals van het blauwe Brabantse ‘karretje’ in de collectie van wijlen Jo Hermans in Lunteren, ondergebracht in Stichting De Wagenhof in Lunteren.


Details van de kapkar in collectie van wijlen Jo Hermans
– De Wagenhof (foto’s Theo van Overbeek).