De beleving van ‘vroeger’ is voor iedere generatie anders. Was het in de jaren ’60 en ’70 nog nostalgie om een rammelende boerenwagen op ijzeren hoepels te zien, zo is dat voor de huidige generatie de aanblik van een landbouwwagen op luchtbanden. Die wagen staat symbool voor de mechanisatie van de landbouw, een tijd waarin de wagenmaker plaatsmaakte voor het mechanisatiebedrijf en het paard het aflegde tegen de tractor. Een beetje ruimdenkend kun je zelfs zeggen dat de schaalvergroting in de landbouw, waar we nu tegenaan lopen, begon met de introductie van de landbouwwagen.

Hoogtepunt van het concours hippique in Wijnjewoude is een ‘ouderwetse’ rubriek met tuigpaarden voor de landbouwwagen. “Het is voor zover ik weet, een echte Friese Miedema. Enkele jaren geleden zijn ze in deze rubrieken in verband met de veiligheid in de bak op een stro baal gaan zitten in plaats van op de ouderwetse bok voor aan de wagen. Verder kan ik er niet zoveel van vertellen. Ik rijd voor het eerst mee in deze rubriek en wordt direct kampioen”, vertelt een gelukkige Annemieke Calis, nadat ze met de tuigpaardmerrie Jara de rubriek op haar naam mocht schrijven. Zes landbouwwagens namen deel. “We moeten het in ere houden”, is het motto van de organiserende vereniging, waarvan met name een aantal veehouders fanatiek is om dit deel van de landbouwhistorie levend te houden op het concoursveld.
In het boekje ‘Van Klep tot Krat’ (1950) beschrijven landbouwingenieur Gerrit Koster en Henk Braber, secretaris van de Boerenwagenclub, hoe luchtbanden onder een boerenwagen het werk een sprong vooruit brachten. Er was minder trekkracht nodig, kwam meer laadvermogen door een grotere laadbak, de band bespaarde arbeid door een lagere laadbak, leidde tot minder schade aan vervoerde producten en aan het wegdek en liet geen sporen achter in het land. “De luchtband maakt slechts een vlak, ondiep spoor, het met ijzer beslagen houten wiel maakte een viermaal dieper spoor en vereiste driemaal zo veel trekkracht”, aldus de heren, maar minstens zo belangrijk zagen zij de toepassing van de fusee- of ‘autobesturing’. Die kwam tegenover de schamelwagen te staan, waarbij de eerste gemakkelijker kon draaien op ongelijk terrein en de laatste een kleinere draaicirkel had.

Door het toeval
Het was alsof de technische vooruitgang voor de paardentractie uit de auto-industrie kwam. Toch is de fuseebesturing reeds in 1816 door de Duitse rijtuigmaker Lankensperger uitgevonden, terwijl de Engelsman Thomson in 1845 een eerste rijtuig op luchtbanden zette, dus een eeuwigheid voordat de eerste auto op de weg kwam. Henk Dijkstra, oud-directeur van het Fries Landbouwmuseum, ziet een meer pragmatische ontwikkeling: “In de jaren dertig begon men ermee oude autowielen onder de houten boerenwagens te zetten en gaandeweg ontdekte men dat een platte bodem veel meer laadcapaciteit gaf. Met name Miedema was handig in het aanpassen. De Miedema in onze collectie is vlak na de oorlog gebouwd uit wat voorhanden was. Het frame is gemaakt van trolleyrails, gewoon omdat er zo’n schaarste aan materiaal was.”

Dr. Th.C. Oudemans, in 1926 afgestudeerd op boerenwagens, bevestigt dit verhaal: “Het type is reeds eeuwen geleden gefixeerd en volgens dit beproefde model heeft men dan ook tot ongeveer 1930 de nieuwe boerenwagens gebouwd, ondanks het doelbewuste streven van enkelen om een efficiënter type boerenwagen te ontwerpen. Van een omwenteling op het gebied van den bouw van boerenwagens zou kunnen worden gesproken omstreeks 1930. Toen verschenen namelijk boerenwagens die op luchtbanden liepen. Waarschijnlijk moet deze ‘uitvinding’ aan het toeval toegeschreven worden: de eerste luchtbandenwagen was niet anders dan een onderstel van een afgedankte vrachtwagen, waarop een vaste bak was geconstrueerd. Op deze wijze werd voor weinig geld (in die dagen kostte een geheel onderstel van een afgedankte vrachtauto, inclusief wielen en banden, nog geen honderd gulden) een bruikbare wagen verkregen. Men zag zeer uiteenlopende combinaties. Nu eens werden vier autovoorwielen met bijbehorende assen en naven gebruikt, dan weer waren er achterwielen met de zware achterbrug en het differentiaalhuis aangebracht. De voordelen van deze luchtbandenwagen waren voor sommige doeleinden zeer evident (melktransport!): grootere snelheid, geringere trekkracht noodig, geen schokken. De industrie maakte zich, zoals vanzelf spreekt, dan ook al spoedig meester van deze nieuwe gedachte en ging speciale luchtbandenwagens, met geheel nieuwe onderstellen construeren. Veelal werd dan ongeveer hetzelfde model toegepast als gangbaar was voor den auto-aanhangwagen”, aldus Oudemans in het boekje ‘Achter de Kromme Dissel’ (1948).

Opkomst van Miedema
Naast Prins uit Dokkum en Hermes in Leeuwarden, was Miedema uit het Friese Winsum de belangrijkste producent. “In ’t laaggelegen Oldeboorn, Namen wij een kijkje op de hoge toren. En wat wij van hier in speelgoed-grootte zagen, Was menige Miedema-landbouwwagen. Wat rijdt onder de rook van Den Haag, Maar ook te Hoornsterzwaag? U ziet hem alle dagen: de Miedema-landbouwwagen! Leverbaar in draagvermogen van 2-5 ton. Fusée- en schamelbesturing”, zo prijst Miedema in de jaren vijftig zijn befaamde wagen aan voor paard en tractor. Die wagens hebben nog een typisch Friese kromme dissel, waar de voerman met zijn klomp mee kon sturen, of naar wens een inspan om het paard tussen te spannen.
Vader Sijbren Miedema is veehouder, politicus, taxateur en in 1934 medeoprichter van de coöperatieve zuivelfabriek Klimop in Winsum. Zoon Lykele Miedema (1905-1974) is een geboren ondernemer, een die durft; 23 jaar oud verkoopt hij zijn eerste partij aardappels als ‘goedkoop veevoer’. Een motorfiets, bootje, schrijfmachine of bascule, hij ziet overal handel in en verkoopt in 1938 ‘Jumbo’ hooitakels die werken op kogellagers. “Laat U zonder verplichtingen, een Jumbo en een takel van iedere andere constructie op proef leveren, en betaal na de hooioogst de takel, die zonder eenige last of gebreken werkt.” In 1940 huurt Lykele een deel van de zuivelfabriek als werkplaats en tien jaar later heeft hij de fabriek in eigendom, om van hieruit landbouwwagens te exporteren naar onder meer Finland en Turkije. Want naast de hooitakels begint de fabricage van de wagens die Miedema wereldberoemd maken en werk geven aan het halve dorp.

Niks opgeschoten
Een volmondig ‘ja’ antwoordt akkerbouwer Frans Gielen (63) uit Swifterband op de vraag of hij zijn landbouwwagen tegenwoordig als museumstuk ziet. Hij koestert het erfstuk van zijn schoonvader niet om er een paard voor te spannen, maar als manusje-van-alles achter de tractor: “Zo’n wagen staat voor mij symbool voor de ontwikkeling die we vanaf mijn vader en mijn schoonvader hebben meegemaakt in de landbouw. Toen was het zoveel kleinschaliger en toch waren ze met Kerstmis klaar, nu heb je trekkers van honderden pk’s en wagens van zoveel ton en zijn ze nog steeds pas met Kerstmis klaar. Tja, wat zijn we opgeschoten? Ik heb toevallig de rekening gevonden: mijn schoonvader heeft hem in 1967 gekocht bij de plaatselijke dealer Bruinsma, gebruikt, voor duizend gulden. De wagen paste precies in zijn bedrijfsvoering. Hij kocht er ook een Miedema kiepwagen bij en hij vervoerde veel met die twee wagens achter zijn Fiat 415.” Dat Frans dit uitzocht is niet toevallig, want hij heeft problemen met de Rijksdienst voor het Wegverkeer over de registratie van de wagen. Ze geloven daar niet dat het een originele wagen is. De wagen heeft namelijk nog een bok voor de voerman van het paard. “De wagen is omgebouwd voor een trekker”, weet de boer.

En toen kwam de opraapwagen
Het jaar 1964 markeert het keerpunt in het gebruik van de landbouwwagen, vertelt Henk Dijkstra van het Fries Landbouwmuseum: “In dat jaar waren er evenveel trekkers als paarden aan het werk op de boerenbedrijven.” In de daaropvolgende jaren zijn het uitsluitend nog wagens voor achter de trekker, zonder een bok voor de voerman of kromme dissel. Naar zijn schatting zijn er vele duizenden van gebouwd in meerdere typen, telkens in de opvallend rode kleur (RAL 3000) voor het ijzer en ‘verkeersgeel’ of blank gelakt hout. In 1999 verdwijnen die kleuren. De productie van wagens zoals die van Frans Gielen in de Flevopolder ligt dan al jaren stil. Vanwege de overstap van zakgoed naar bulk, maar, zo weet Henk Dijkstra: “Vooral door de opkomst van de opraapwagen. Die platte landbouwwagens waren in eerste instantie de opvolgers van de hooiwagen. Ze hadden voor en achter rekken om balen op te stapelen. Maar door de opraapwagen hoefde je geen balen meer van het land te halen.”

Laatste rustplaats
In 1972 treedt Lykele Miedema af als directeur van de landbouwwerktuigenfabriek. De naam Miedema verdwijnt; de firma gaat na de laatste fusie op in Dewulf, fabrikant van machines voor de teelt van aardappels en knolgewassen. Maar al zijn ze achterhaald in de moderne landbouw, onder menige kapschuur staat nog wel ergens een landbouwwagen uit Winsum. Liefhebbers van oude tractoren verven ze opnieuw in het bekende geelrood. Op het concours hippique van Wijnjewoude rijden ze mee in het slotnummer van de tuigpaarden. En een enkeling heeft een ‘Miedema’ een herbestemming gegeven.

Stalhouders als Jack van den Broek en De Zadelhoff bieden een landbouwwagen aan om overleden naar hun laatste rustplaats te brengen, zoals begin juni nog voor de begrafenis van tv-persoonlijkheid Willibrord Frequin. Ook Augustinus Hoekstra in Sibarandabuorren rijdt er begrafenissen mee. Meestal spant hij zijn Friese paarden voor een zwarte lijkkoets, maar van de achtentwintig begrafenissen vorig jaar gingen er acht met de Miedema. En dat is niet alleen voor gewezen melkveehouders of boeren in het algemeen. “Nee, eigenlijk regelmatig voor gewone burgers die de koets te statig vinden en voor de eenvoud kiezen, vaak ook overledenen die naar een natuurbegraafplaats gaan.”

Foto boven: Annemieke Calis en de tuigpaardmerrie Jara overwinnen met de landbouwwagen in Wijnjewoude 2022 (foto Johanna Faber).


“Aanvankelijk werden auto-onderstellen onder de bovenbouw van de
boerenwagens geplaatst, vandaar de naam ‘autowagens’. De wagen
van de landbouwer Van ’t Klooster te Eemnes is daar een voorbeeld
van.” (uit ‘Van Klep tot Krat’ 1950).


Met disselboom voor twee paarden, lamoen voor één paard, kromme
dissel en dissel voor de tractor (uit ‘Achter de Kromme Dissel’ 1948).


Advertentie in de Heerenveensche Koerier op 21 mei 1952. De wagen is
uitgerust met een typisch Friese kromme dissel.


Miniatuur voor verzamelaars. Interesse?
Klik www.poppemalandbouwminiaturen.nl


Augustinus Hoekstra rijdt er begrafenissen mee.