Middelburg is een stad als vele, waar mensen door de eeuwen van, naar en door reden in een rijtuig. Een stad met zijn eigen stalhouders die generaties naar het stadhuis en de begraafplaats reden. Hendrikse was de voornaamste, een koninklijke zelfs, en toen die ophield te bestaan, waren het de gebroeders Wielemaker die zorgdroegen voor het vervoer van koningin en badgast.
In 1776 zit er al een Jacobus Jansen als stalhouder bij de Koepoort van Middelburg, terwijl in 1817 sprake is van een stalhouder De Bruyn in de Suikerpoort, in 1849 biedt stalhouder W.H. Buijs er een span Gelderse ruinen, en een span Friese merries te koop aan. Maar dat zijn niet de enige Middelburgse namen in dit vak. Bij een dienstkeuring van paarden in 1894 telt de stad vijf stalhouders: Fret, Van der Weele, Van der Weg, Vermeulen en Hendrikse.
Die laatste is ‘vertegenwoordiger’ van de rijtuigfabriek Gerrit Soeders uit Maarssen; in de Middelburgsche Courant van 28 juli 1854 maakt de rijtuigfabrikant bekend dat hij een calèche en een barouchet te koop heeft staan bij Hendrikse. Jacobus Johannes Hendrikse van de ‘De Vijf Ringen’ met voorsprong de belangrijkste stalhouderij en mag zichzelf zelfs koninklijk noemen. Hendrikse krijgt in 1875 namelijk de titel ‘stalhouder van Z.K.H. prins Hendrik der Nederlanden’ en het recht om het wapen van de prins te mogen voeren. Wanneer leden van het hof in Middelburg arriveren zorgt Hendrikse voor het vervoer of, zoals in 1894, onderdak voor de 29 paarden en twaalf rijtuigen die meekomen met het bezoek van de koninginnen aan Middelburg.
Het is ook de oudste stalhouderij in het oudste gebouw. In 1765 vestigde Simon Crijnsen een stalhouderij in de Vijf Ringen, een 16e-eeuwse kloosterkapel en voormalige bierbrouwerij. In 1813 nam Hermanus Cornelis Hendrikse de stal over en begon er in 1839 een smederij en wagenmakerij bij, opgevolgd in 1868 door diens zoon Johannes Jacobus (1833-1890).
Voor maandpaarden per week en per maand, en de stalling van equipages beveelt Hendrikse zich aan. En hij verzorgt in de zomermaanden een omnibusdienst voor de badgasten naar Domburg.
Bepaald koninklijk is de Spanjaardstraat waar de stal zit in 1901 niet, meerderen beklagen zich over het straatwerk, waar menig paard over struikelt. De gemeenteraad wil echter niet aan de slag met het wegdek, want een van de raadsleden vermoedt dat er een verband is tussen de klachten en het feit dat de nazaten van de inmiddels overleden Hendrikse hun stalhouderij te koop hebben staan. Dat klopt, maar ze hebben er geen dubbele bedoeling mee, want drie jaar eerder was ook al geklaagd over de tonrondte van de straat, die te bol lag, en de te gladde, kleine keitjes. Op de valreep heeft de stalhouderij in oktober 1901 nog een leuke klus: ‘verschillende voorname families’ bestellen namelijk rijtuigen om in Vlissingen de voorstellingen van het Amerikaanse circus Barnum & Bailey te bezoeken. Een jaar later, op 30 juni 1902, neemt S.J. Sanders De Vijf Ringen over en gaat hiermee verder tot 1919. De schaarste die ontstaat als gevolg van de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van de auto zijn Sanders te veel.
Loon uitbetalen
Het is voor meer stalhouders een lastige tijd: Josias Wielemaker (1866-1946) is in november 1918 nog naarstig op zoek 2.500 kilo paardepeeën of mangel om zijn paarden aan het lopen te houden. Wielemaker, die als timmerman een werkplaats aan Klein Vlaanderen had, vlak naast de plaats waar later een heuse stalhouderij verrees, zag in 1890 brood in betaalde ritjes met een pony. Na enkele jaren kwam van timmeren niets meer terecht. Zijn zoons Cornelis (1890-1981) en Josias jr. (1891-1973), getrouwd met de respectievelijke dames Kakebeeke en Kwekkeboom, treden in zijn voetsporen. Op hun hoogtepunt hebben zij zestien koetspaarden, meest Oldenburgers, en vier of vijf vaste knechten aan het werk. Ze zijn de vaste koetsiers van de Commissaris van de Koningin, van de burgemeesters van Middelburg en minstens zo belangrijk van zeven doctoren en twee veeartsen in en buiten de stad. Het gemeentebestuur van Middelburg heeft vijftien jaar een soort abonnement op een wekelijkse rit naar Oranjezon. Ieder zaterdagochtend, weer of geen weer, stijgt de directeur van het waterleidingbedrijf in het rijtuig en dan gaat het naar Oranjezon, waar de directeur het loon van de gemeentearbeiders uitbetaalt. Taken die voorheen voor Hendrikse waren. Wielemaker vervoert veertien jaar de post van het station naar het postkantoor; Middelburg kan de klok gelijk zetten op de postwagen. Hoogtepunten van het bedrijf zijn de bezoeken van de koninklijke familie aan de Zeeuwse hoofdstad in 1925, waarbij Wielemaker met zeven rijtuigen het vervoer verzorgt. Een dieptepunt is het jaar waarin ze acht paarden verliezen aan een onbekende oorzaak, mogelijk vergiftiging.
Gouden koets
In de periode die tussen de oorlogen volgt is van luxe equipages geen sprake meer of het moet voor een trouwpartij zijn, het werk komt in toenemende mate van toeristen voor een gulden per stadsrit en groepsvervoer. Wat nog goed betaalt is het rouwwerk al is dit geen gemakkelijke markt: er is concurrentie en de begrafenisverenigingen maken de dienst uit. Een bijzonderheid is nog Koninginnedag op 31 augustus 1930. Alle paarden komen dan van stal voor twee exclusieve calèches en de gouden koets van Leiden, geleend uit de Lakenhal, die in de optocht meerijden. Voor de gouden koets loopt een zes-span. Vierspan, een zes-span of een tandem is voor de Wielemakers een leuke afwisseling in het werk, al hebben ze er geen aparte tuigen voor: wanneer ze zoiets aparts doen, knopen ze van alles aan elkaar. Improviseren is ook een kunst. Met net zo veel plezier spannen ze drie paarden naast elkaar voor de arrenslee, waarbij het rechterpaard nogal heftig reageert op de bellenhanger die tegen zijn dijen klappert en bij iedere pas harder schelt. De gebroeders, die vanwege hun snorren en gelijke blik niet uit elkaar zijn te houden, knopen de hanger aan het schoftje van het paard en ze glijden verder met hun ‘trojka’ in het besneeuwde Molenwaterpark.
Een aardige anekdote is van 14 februari 1935, wanneer de Middelburgsche Courant verhaalt van het paard van landbouwer Houterman uit Meliskerke, dat in Middelburg schrikt van het uitkloppen van een laken. Het dier slaat op hol en belandt in de gracht. De landbouwer en zijn vrouw springen er tijdig uit, waarbij zij haar neus blesseert. De beide gebroeders Wielemaker schieten te hulp en lukt het om paard en wagen weer op het droge te krijgen, zij het dat een van de broers een arm uit de kom trekt bij het boven water houden van het paard z’n hoofd. Hij is net als de vrouw met de geblesseerde neus naar het gasthuis gebracht waar hem hulp is verleend en rust gegeven.
Zoute water
In augustus 1939 krijgen de Wielemakers net als andere stalhouders in het land te maken met de mobilisatie. Van de dertien paarden wil het leger er tien vorderen, maar dat aantal gaat na protest van de eigenaren terug naar acht. Vijf paarden houden ze over. Toch staan er een maand later weer elf op de hoek van Klein Vlaanderen naar het Seisbolwerk, naast de twee Dodge’s die in 1936 waren aangeschaft. Maar de ellende moet dan nog beginnen: de Duitsers pikken gedurende de oorlog de twee auto’s, vier rijtuigen en in totaal vijftien paarden in. Er komt niets van terug. Bij de overstroming van Klein Vlaanderen in januari 1945 blijven de paarden ongedeerd, een groter probleem is het om de schade aan de rijtuigen te herstellen, nadat het zoute water is weggezakt.
“Wist u, dat wij nog steeds rijden voor het tarief van vóór de oorlog? Met een lijkwagen vanaf ƒ 9,50 en 2 volgrijtuigen voor ƒ 9,-. Vraagt dus eerst inlichtingen bij gebr. Wielemaker alvorens men tot een bestelling overgaat. Wij raden het u in uw eigen belang aan”, adverteren ze in de Provinciale Zeeuwse Courant van 24 mei 1947. Twee jaar later verleent de gemeente vergunning om elf paarden met oogkleppen op te rijden; iets waar gemeentelijke ontheffing voor nodig is met het oog op het dierenwelzijn.
In mei 1954 valt het doek. Veilingmeester M. van Delden is degene die in de jaren vijftig en zestig de inventaris van vele tientallen stallen en stalhouders openbaar verkoopt. Zo ook bij Wielemaker. De Stem doet verslag van ‘een paar honderd’ belangstellenden voor de ruim tweehonderd kavels. De gemeente Waarde koopt de lijkwagen voor vierhonderd gulden, zonder lampen. Die lijkwagenlampen gaat als duurste van alle afzonderlijk verkochte lampen weg: het voorste stel ƒ 320,- en het achterste stel ƒ 270,-. Het fraaiste arrentuig doet honderdtwintig gulden, de twee trouwcoupés ƒ 100,- en ƒ 70,-. “Geen slechte prijzen”, noemt de krant dat. Van de paarden brengt de zwarte ruin Rinko met ƒ 860,- het hoogste bod op, terwijl de zeven in totaal ƒ 4.720,- op.
Samen afbreken
Het Zeeuwsch Dagblad besteedt er een hele pagina aan. “De gebroeders C. en J. Wielemaker hebben nooit geweten wat vakantie is. In de vele tientallen jaren dat zij hun stalhouderij hebben gedreven, kon er nooit een vrije dag af. Het is volstrekt niet overdreven, als gezegd wordt, dat Wielemaker een begrip was geworden in de Middelburgse samenleving en dat de stalhouderij op heel Walcheren bekend was.”
“Maar er moet nu eenmaal een punt achter gezet worden”, zegt Josias Wielemaker tegen de krant, “Mijn broer en ik hebben samen de zaak opgebouwd en wij de willen die niet laten verlopen. Daarom hebben wij besloten haar ook samen af te breken.” De broers willen niet opnieuw in auto’s investeren.
De journalist van de krant over het feit dat alles van de hand gaat: “En nu mag een ieder ons sentimenteel vinden: wij vonden dit een trieste openbare verkoping, die, al werd zij dan door het schitterendste zomerweer, dat men zich denken kan, begunstigd, allerminst tot vreugde stemmen. Een stalhouderij werd opgeheven. In onze moderne en zakelijke tijd is er geen plaats meer voor koetsen en paarden. De gezonde stallucht kennen mensen niet meer. Zij doen zich liever te goed aan de stank van olie en benzine.”
Beeld: ZB, Beeldbank Zeeland, briefhoofden A.F. Franken
Foto boven: met het ‘trojka’ in het Molenwaterpark, met de oude gasfabriek op de achtergrond. De bellenhanger is provisorisch vastgeknoopt (ZB, Beeldbank Zeeland, coll. Roelse, recordnr 149111).
Stalhouderij De vijf Ringen,
aan zijde HBS-plein Spanjaardstraat, circa 1930.
(ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr 7011)
Oude stallen van de Vijf Ringen, rond 1960.
(ZB, Beeldbank Zeeland, J.Merk, recordnr 10959)
Middelburgsche Courant 29-4-1898.
Vierspan van Wielemaker op een evenement
en voor hotel Verseput, circa 1920.
(ZB, Beeldbank Zeeland, recordnrs. 149115 en 3072)
Aanspanningen van Wielemaker, waarbij rechtsboven
Prins Hendrik van Mecklenburg-Schwerin in 1924 in de landauer.
(ZB, Beeldbank Zeeland, coll. Roelse, vanaf links naar beneden,
recordnrs 149087, 149103, 3070, 3068, 3071, 3073)
Gouden koets van Leiden en twee calèches, tijdens Koninginnedag
31 augustus 1930 in Middelburg (ZB, Beeldbank Zeeland, C. Henning,
recordnrs 70666, 70644, 70636).
Landauers van Wielemaker (ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr 149106 en 149089).
Klein Vlaanderen 97 in Middelburg,
waar tot 1954 stalhouderij Wielemaker zat.