Prinses Wilhelmina was één van de eersten in ons land die Shetland-pony’s als speelkameraadje kreeg. Britse pony’s waren in de 19e eeuw een rariteit. Net zo’n rariteit waren de Javaanse paardjes die met oceaanstomers meekwamen uit Indië. Op een kleurige prent staat een jonge Koningin Wilhelmina die een vierspan Javaanse paardjes rijdt. Maar ergens klopt er iets niet aan die prent….

Niets is zo leuk voor kinderen om op te groeien met levende have, het is leerzaam ook om voor een dier te zorgen. Menig kind uit een beetje welvarend gezin kreeg vroeger de kans om een bok of een ezeltje voor de wagen te spannen. En wanneer geld voor de ouders niet zo veel uitmaakte volgde een pony, als voorbereiding op het echte paardrijden. Alleen waren pony’s in de 19e eeuw een zeldzaam verschijnsel. Engelse pony’s waren er niet. Wel deed zich een sporadische kans voor om een Javaans ‘hitje’ te kopen. En als er ergens in de eigen gebiedsdelen leuke, kleine paardjes rondlopen is het logischer om die aan te schaffen, dan om ze uit het verre Groot-Brittannië te halen, toch? Het is leuk speelgoed voor een prinses.
Utrechtsche Provinciale en Stads-courant, 1 november 1856: “Uit Wassenaar wordt ons gemeld, dat het berigt, aangaande het voorgevallene met het rijtuig, waarin H.K.H. Prinses Marie der Nederlanden was gezeten, in ons nummer van eergisteren geplaatst niet geheel juist is. Het volgende wordt ons van geachte zijde, ter verbetering gezonden: H.K.H. in eene droski, met twee Javaansche paardjes bespannen, van het Huis de Paauw naar het dorp rijdende, wilden deze beestjes, door den koetsier aangezet geworden, eenen zijweg inslaan; bij het omhalen derzelve kwam de knop van den langen boom, doordien de draai te kort was, tegen der aldaar staande stamboomen, waardoor het rijtuigje wel een hevigen schok bekwam, doch zonder verbreking van eenig aanbelang; de koetsier, ofschoon door den schok een oogenblik zijn evenwigt verliezende en tegen het slijkbord vallende, hernam zijne plaats in het rijtuigje, en bleef de paardjes, die stil bleven staan, meester. H.K.H. verliet het rijtuig, hetwelk onmiddellijk stapvoets naar het dorp volgde.”

Broekmansch Dierentheater
In die jaren reist de heer Broekman met zijn apen- en hondencircus door Nederland. Het Broekmansch Dierentheater heeft ook een act met twaalf Javaanse minipaardjes, waaronder de hengstjes Pony en Simon, en de merrie Souris die in 1859 een veulentje werpt ‘niet groter dan een hond’. Het trekt publiek. Het gewone volk kan het ook waarderen, wanneer het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis twee Javaanse regenten en een prins in ceremonieel tenue op Javaanse paardjes mee laat lopen in een optocht in 1874 in de hoofdstad, ter ere van een kwart eeuw koningschap van Willem III. De paardjes maken deel uit van de menagerie van de dierentuin.
In de meeste gevallen zijn de Javaanse paardjes te vinden in het koetshuis van rijkere landgenoten die ze als kameraadje voor de kinderen houden. Zo komt er eentje ‘geel met zwarte staart en manen’ te koop op de boeldag van Huize Middelstein in Midlum, op woensdag 15 maart 1865. En ook Jacobus Spijker, smid, wagentjesbouwer en vader van de latere rijtuigfabrikanten, heeft in 1879 een Javaans hitje te koop, met wagentje, 1,10 meter hoog en: “Zeldzaam mak en best bij den weg loopend.” Die toevoeging is niet onbelangrijk als we iets meer lezen over het karakter van de dieren. “Het zijn rare beesten, die Javaansche paardjes, als zij zoo’n aanval van koppigheid krijgen. Het beste middel daartegen is: kalm te wachten totdat zij hun onwil vergeten en vanzelf weer vooruitgaan, maar dit duurt soms lang, en het middel helpt niet in alle gevallen”, tipt de correspondent van De Tijd (11-7-1900) bij een reisadvies voor Java.

Voor de stoomspuit
De paardjes zijn echter niet alleen een eigenwijze rariteit of kinderspeelgoed. De Amsterdamse brandweer ziet ze als ideaal om in te zetten tussen de brandbare paviljoens en smalle paden van de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling van 1883. “Op het tentoonstellingsterrein is een brandweerpost vlak bij het paviljoen van Amsterdam, waar een spuit met wagen, getrokken door Javaansche paardjes, tot uitrukken steeds nagenoeg gereed staat. Deze post is telegraphisch verbonden met het Centraal-Bureel, en de brandschel in de diamantenafdeeling”, schrijft het Algemeen Handelsblad over het idee. Twee dagen later weet een andere krant (De Tijd 2 juni) al te melden dat het plan is mislukt: “De Javaansche paardjes, aangekocht voor de stoomspuit op het terrein, hebben bij een proefrit niet voldaan. De grond bleek voor de stoomspuit met dergelijke bespanning niet geschikt te zijn.” De paardjes blijven evenwel op het terrein en blijken een maand later, bestuurd door ‘inlanders’, voor de ‘electrische’ miniatuurtrein te lopen, waarvan de elektriciteit het had begeven.
Een correspondent van het Soerabaijasche Handelsblad (3-8) ziet in de paardjes op de wereldtentoonstelling niet bepaald het toonbeeld van de Indische archipel en zet ze neer als ‘een paar bijt- en schopachtige’ dieren. Zijn lezers zouden, “lachend heengaan als ze de stallen zagen naderen door een of anderen Hollandsche boer, die echter vlug achteruitspringt als ’t kribbebijtertje, nijdig en kopschuddend pogingen doet hem te bijten.” De Java-bode van 16 augustus geeft een veel betere recensie van het ‘eigen product’: “De Javaansche paardjes rennen over de grachten, alsof het beklimmen van Amsterdamsche sluizen hun dagelijksch werk was.” Op dezelfde tentoonstelling krijgt Koningin Emma twee Javaanse jagers ‘op hun zondagsch, met een kris op de heup uitgedost’ te zien op Javaanse hengsten.
Het Bataviaasch Handelsblad van 23 november doet verslag van de nasleep van de tentoonstelling: “Men heeft verder getracht de Javaansche paardjes (9 in getal) van de hand te doen, maar bij de, trouwens schraaltjes aangekondigde veiling, waren slechts enkele liefhebbers tegenwoordig, zoodat de heer Veth ze allen tegen bespottelijk lage prijzen heeft kunnen koopen. Zij gaan nu naar Leiden, waar zijn vader, de hoogleraar Veth, er zijn hart aan kan ophalen, in afwachting dat zij met een aardig winstje onderhands verkocht worden. Een vierspan van die paardjes heeft hier meermalen veel furore gemaakt, al liepen de dieren niet zeer gelijk en al waren zij even slecht gedresseerd als de Javaansche tijger, die moest doorgaan voor als huisdier opgevoed.”

Bezweken in Benguella
De genoemde professor Veth schrijft in het boekje ‘Het paard onder de volken van het Maleische ras’ (1894) over hoe het afliep met de tentoonstellingspaardjes: “Mijn zoon D.D. Veth bracht in het begin van 1883 van Java vier fraaie Sandelwoods mede, die hij op de koloniale tentoonstelling bracht, waar zij slechts gebrekkig gehuisvest konden worden en aanvankelijk een zeer ongunstig seizoen doorleefden. De paarden hielden zich uitstekend. Na afloop der tentoonstelling bracht mijn zoon ze naar Leiden, waar ze gedurende den winter bij den directeur der manege gestald werden. Voor dien zomer had ik een verblijf te Arnhem gehuurd, waaraan ook eene gelegenheid tot stalling van paarden verbonden was. Mijn zoon bracht een span zijner Sandelwoods (…) tegen mei derwaarts over. Ik heb dien zomer met mijne huisgenooten en gasten de schoone omstreken van Arnhem met mijn zoon en deze paardjes in alle richtingen doorkruist. Zij waren door hunne vlugheid en onvermoeibaarheid dagelijks het voorwerp der bewondering van het publiek. Alvorens in september zijne reis naar Angola te aanvaarden, bracht hij de paardjes naar Leiden terug, waar zij op dezelfde wijze als den vorigen winter werden gehuisvest. In februari 1885 ontving ik van mijn zoon het verzoek om de Sandelwoods naar Banana te zenden, vanwaar hij ze naar Benguella zou laten afhalen. Aan dit verzoek werd zoo spoedig mogelijk voldaan. Ook de bezwaaren dezer nieuwe zeereis hebben de sterke dieren goed doorstaan; zij kwmane den 2den april in uitmuntende toestand te Banana aan. Slechts aan het noodlottig klimaat van Benguella konden zij, na zooveel te hebben doorleefd, geen weerstand bieden. Even als hun meester zijn ze daar na weinige dagen bezweken.”

Twintig in de huiskamer
Professor Veth doet onderzoek naar de kwaliteit van de paardenfokkerij op de eilanden van Nederlands Indië en hij is niet de enige. Dat is zo logisch als wat. Die paarden -de beste komen van Soemba- zijn van cruciaal belang voor de kracht van het koloniale leger en voor het transport van onze koloniale waren, de motor van de Nederlandse economie. Daarom is het evenmin verwonderlijk dat menigeen zich zorgen maakt, wanneer de paardenfokkerij op Java in kwaliteit achteruit gaat en zelfs degenereert. “De javaansche paardjes worden zoo langzamerhand een karikatuur van hun ras en zelfs een Javaan zal er geen oogenblik over denken om ze voor den ploeg te spannen. Deze magere, kleine, onoogelijke dieren, vol kwalen en kuren, zijn op z’n allerbest geschikt om een vrachtje op den rug te dragen of een licht voertuig voort te trekken. Dit is nog de eenige wijze waarop zij met voordeel te gebruiken zijn. En hoe betrekkelijk snel ontstaan op Java dergelijke degeneraties!”, is het Bataviaasch Nieuwsblad op 28 februari 1902 kritisch. Zo bezorgd als militairen en kooplieden zijn, zo verwonderd zijn toeristen die naar de oost reizen over de kleinheid van de paardjes die ze in de stallen van de Javaanse vorsten zien. “De Javaansche paardjes zijn klein; in onze huiskamer zou men er twintig kunnen bergen”, aldus een briefschrijver in De Gooi- en Eemlander van 4 maart 1893.

Tamelijk ontembaar
Het zijn geen Javaanse paardjes die het kleine prinsesje Wilhelmina van haar vader in 1887 krijgt. “Des te levendiger zie ik voor mij de dolle vreugde en opwinding bij het vooruitzicht op Shetland-pony’s. Op een dag, laat in het najaar, beloofde vader mij deze opeens, nog wel vier Shetlands. Eindelijk zouden zij komen. Het was al donker, toen moeder en ik ze tegemoet gingen, steeds luisterend of wij hun hoeven op de weg reeds hoorden. Wat duurde dat wachten lang!”, schrijft ze in het autobiografische ‘Eenzaam, maar niet Alleen’ (1959), maar een kind van zeven kan nog niet zo veel mee met ondeugende pony’s. “Dag aan dag ziet men stalmeesters en pikeurs bezig om de nu nog tamelijk ontembare vier Shetlandsche ponies — niet veel grooter dan Newfoundland-honden, aan het tuig te gewennen, die Prinses Wilhelmina zelve weldra, naar ik hoor, in vierspan zal moeten mennen”, schrijft de correspondent van de Delftsche Courant op 1 februari 1887. Een jaar later zien de inwoners van Den Haag hoe de kleine prinses haar pony’tjes zelfstandig achter het rijtuig van haar moeder aan stuurt, en in haar dagboekaantekeningen en correspondentie met haar gouvernante Miss Winter is duidelijk hoe belangrijk de pony’s voor haar zijn.
Als twaalfjarige maakt Wilhelmina in april 1892, in aanwezigheid van haar moeder, in Artis kennis met onder andere Javaanse paardjes. Ze is wel toe aan iets grotere pony’s als opstapje naar grote paarden. De keuze ligt voor de hand en in de stallen van Paleis Het Loo hangt een kleurrijke prent van Wilhelmina met vier Javaanse paardjes. Op Het Loo zijn zelfs drie exemplaren van dezelfde prent. De Arnhemsche Courant van 10 januari 1895 verklapt waar de prent vandaan komt: “Door F.G. Koster’s boekbinderij te Amsterdam is een wandkalender verzonden, waarop, met een houtrijk park tot achtergrond, het vierspan Javaansche paardjes voorkomt, dat door H.M. de Koningin, gezeten in een duc-de-dame, bestuurd wordt. De kleuren en de teekening zijn zeer goed; jammer, dat het kopje van onze jonge Koningin geen beter portret is. De eigenlijke kalender is wat te klein gedrukt om als wandkalender dienst te doen.” Ook andere kranten maken gewag van de prent, landelijk verkrijgbaar, 50 bij 35 cm groot, in tien kleuren en naar een originele aquarel van kunstschilder Tiete van der Laars.

Oost-Pruisisch ras
Inmiddels weten we dat het opnieuw geen Javaanse paardjes die Wilhelmina krijgt, ditmaal als kerstgeschenk van haar moeder in 1893, maar de Pruisische pony’s Dot, Duty, Dear en Bavo. Twee jaar later ment Wilhelmina de pony’s voor het eerst in het vierspan in de bossen van Paleis Het Loo. Hun ras weten we dankzij de aantekeningen die ritmeester W.A.P.F.L. van Exter nauwgezet bijhoudt van de vorderingen van het prinsesje-koninginnetje die hij als men- en rijinstructeur onder zijn hoede heeft: “Deze paardjes zijn van Oost-Pruisisch ras en 17 dec. 1893 als zesjarigen bij Bultmann te Berlijn gekocht”, waarvan ook acte in het stamboek van de koninklijke stallen. En frappant: nergens is sprake van een Javaans paardje. Nog iets valt op in de prent, namelijk dat het rijtuigje afwijkt van de twee kleine ducs die Wilhelmina heeft. De eerste is gebouwd door Thorn, Londen en komt in 1887 mee met de Shetlanders uit Engeland. Aan de tweede dankt Ingenhoes, Buitenweg & Co het hofleverancier-schap in 1888. De stoffering, het knechtenbankje en andere details komen niet overeen.
Zou de prent dan een volslagen fantasiebeeld zijn? Het antwoord komt uit het gemeentearchief van Amsterdam dat glasplaten bewaard van de rijtuigfabriek Spijker. Op één zo’n foto is een voorstelling te zien van een duc-de-dame met vier paardjes en poppen van papier-maché, die de koningin moeten voorstellen. Het is een gefantaseerde aanspanning die Spijker gebruikt om als ‘hofleverancier’ de aandacht te trekken op een tentoonstelling in Batavia. Het rijtuigje klopt als twee druppels met de prent en zelfs het feit dat ‘het kopje van onze jonge koningin’ geen goed portret is, is te verklaren met de gezichtloze pop. Maar waarom heeft kunstschilder Van der Laars dit beeld geschilderd en dit niet naar werkelijkheid gedaan? Van het echte ponyvierspan van de koningin zijn geen foto’s zijn gemaakt of in ieder geval, in het Koninklijk Huisarchief of op Het Loo zijn ze niet. Bij gebrek aan beter dus. Ook over de afkomst van de pony’s die de koningin heeft is in de media niets bekendgemaakt, wel dat Hare Majesteit met een vierspan op stap is geweest en dat zal tot de verbeelding hebben gesproken, en de inspiratie zijn geweest voor de prent, waarbij Tiete van der Laars het enige voorbeeld pakt dat voor zijn gevoel in het plaatje past. Uiteindelijk zijn de Javaanse paardjes van de koningin niets anders dan een leuke mythe.

Foto boven: de prent op Paleis Het Loo, Apeldoorn (langdurig bruikleen van Geschiedkundige Vereniging Oranje-Nassau).


De paardjes van Veth op de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel
Tentoonstelling in Amsterdam 1883. (Foto: Pieter Oosterhuis, collectie
Wereldmuseum/Nederlands Fotomuseum)


Javaanse vorst in groot tenue.


Algemeen Handelsblad 22-4-1859.


Naar de paarden van Nederlands-Indië is grondig
onderzoek gedaan. Zo beschrijven paardenarts
Witjens en Groenveld, de directeur van het remonte-
depot in Padalarang, in 1924 de paardenvoeding in
Indië tot op wetenschappelijk niveau, terwijl nog in
1948, tijdens de pijnlijke breuk met Nederland, de
Friese dierenarts Piet Hoekstra afstudeert op de
paardenteelt van Soemba.


Algemeen Handelsblad 30-3-1859.


De vader van de oprichters van de 
rijtuigfabriek Spijker adverteert in
de Gooi- en Eemlander 1-9-1879.


Prinses Wilhelmina met haar Shetland-pony’s
in de koninklijke stallen van den Haag, 1888.


De aanspanning van Spijker met papier-maché paardjes en poppen die
als voorbeeld dient voor de prent (foto Stadsarchief Amsterdam).