Lakeien, koetsiers en postiljons dragen tijdens Prinsjesdag pakken met glimmende knopen. Dat zijn niet zo maar knopen van een knaak. Ze zijn goudkleurig en versierd met het rijkswapen en dat is gelijk aan dat van de koning. In de omgeving van Den Haag gold ooit de ongeschreven regel dat geen andere familie zijn personeel met gouden knopen mocht laten lopen. Maar in het algemeen zijn livreiknopen van messing (‘goud’) of verzilverd en dat hangt af van de kleur van het familiewapen van de eigenaar.

Op oude koetsierslivreien zitten ze soms nog. Knopen met daarin een familiewapen geperst of gegraveerd. Wie het zich anderhalve eeuw geleden kon permitteren liet ze maken voor het uniform van zijn huispersoneel: de koetsier, de lakei of huisknecht of de jachtopziener. Op de knopen van het dagelijkse pak voldeed een zogenaamd helmteken, een simpele uitvoering van het wapen. Of een kroontje, waarbij je aan het aantal parels kon zien welke adellijke titel iemand had. Voor het ‘galonlivrei’, dus vol ornaat zoals bij een huwelijk of een andere indrukwekkende toestand, zaten er op het pak grotere knopen met het wapen in alle tierelantijnen. Had iemand wel het fortuin voor huispersoneel, alleen geen familiewapen, dan kwamen zijn initialen op de knoop te staan. Het was een subtiel visitekaartje.
Eigenlijk is het alleen voor officiële gebeurtenissen van de koning dat er nog personeel rondloopt in het livrei met zulke knopen. Bij een staatsbanket of wanneer de Koninklijke Stallen uitrijden. Dat brengt ons bij het bijzondere ambacht van de livreiknopenmaker. Want hoe kwam je daar aan? Vrijwel alle oude knopen van de Koninklijke Stallen zijn aan de achterkant gemerkt met ‘P. Mansvelt & Zoon, ’s-Gravenhage’, een hofleverancier aan de Denneweg 10, om de hoek bij het staldepartement, en de straat waar iets verderop de koninklijke tuigenmaker Jonas-Bouman zat. Het Koninklijk Huisarchief heeft nog keurig een paar facturen bewaard en aan de hand daarvan weten we, dat de ‘rij- en koetsstal’ in 1879 alleen al 964 grote en 1.192 kleine wapenknopen bestelde, plus nog een doos vol met alleen een koningskroontje er op. Afhankelijk van het model, voor postiljon, groot gala of gala gaan er zo tien tot twintig knopen op een jas. Ga maar na: op de mouwomslagen, achterop, bij de kraag en natuurlijk op de borst in enkele of dubbele rijen. De oude knopen bij de stallen zijn te onderscheiden tussen voor en na 1907, toen het rijkswapen is aangepast. Daarvoor droegen de leeuwen die het wapenschild vasthouden een kroontje, na die tijd niet meer.
Met dank aan die koninklijke bestellingen was Mansvelt in de tweede helft van de 19e eeuw hét adres voor een adellijke familie om livreiknopen te laten maken. Schimmelpenninck, Van Bylandt, Van Panhuys en bijvoorbeeld Van Styrum volgden het voorbeeld van de Oranjes. Tenzij je een tikje snobistisch was en ze persé bij een Engelse firma wilde laten maken, zoals de Amsterdamse Jonkheer Louis van Loon die ze bestelde op St. Martins Lane in Londen. Dat klonk voor hem misschien wel exclusiever dan de Haagse Denneweg. Mansvelt was ook niet de enige in Nederland die juweeltjes van knopen vervaardigde. In Amsterdam had Van Loon net goed kunnen kiezen voor Becht & Dijserinck – vanaf 1867 op de hoek Stadhouderskade-Van der Helststraat. Dat klonk als ‘fabriek in bronswerken’ niet zo chique, maar maakte toch fraaie livreiknopen voor de wat ‘gewonere mens’ zoals de patriciërsfamilie Van Kinderen.

Franse tijd
Voor de Mansvelts begint het verhaal met Pieter (1745-1822) die vier jaar in Parijs werkt bij de befaamde instrument- en klokkenmaker Etienne Lenoir. Hij neemt een Franse postsjees mee terug naar zijn geboorteplaats Den Haag en die zet hij met een spantuigen te koop in de krant. Misschien heeft hij het niet meer nodig voor privégebruik of staat het in de weg, maar het is de eerste aanwijzing dat de naam Mansvelt iets met luxe equipages van doen zou hebben. Pieter heeft zich met zijn zoon Hendrik Cornelis (1761  -??) als geelgieters gevestigd aan de Denneweg. Een geelgieter giet messing, bijvoorbeeld in de vorm van gewichten voor een weegschaal. Pieter wordt benoemd tot arrondissements-ijker voor gewichten. Hij is waagmeester. Dat is een secure bezigheid, want de kleinste afwijking heeft een gevolg voor het muntgeld dat zijn gewicht nog in goud of zilver waard is. Mansvelt maakt ook beslag voor tuigen: beugels en gespen opgelegd met een laagje latoenkoper of verzilverd.
In die tijd is er geen sprake van het vervaardigen van livreiknopen, in het tegendeel zelfs. De sfeer die dan heerst is goed verwoord door de redacteur van de Friesche Courant ‘Gelykheid, vryheid en broederschap’ van 30 april 1796: “Dat Friesland nog het éénigste der negen gewesten is, waar de gehaatte tekenen der slavernij, de trotse leverijen (=livrei, red.) openlijk gedragen worden tot ergernis van den vriend der vrijheid; het pronken met adellijke wapens op de koetsen der zogenaamde grooten gaan nog in vollen zwang, ter weering van de gelijkheid.” Na de Franse revolutie kruipt de adel in zijn schulp en is er even geen behoefte aan heraldiek vertoon. Je koetsier met wapenknopen laten lopen? Je kijkt wel lief uit.

Liefhebbers der jagt
Aan die gevoelens komt na de Franse overheersing in de eerste helft van de 19e eeuw gaandeweg verandering. Pieter en zijn zoon maken mee dat de adel gaandeweg weer behoefte krijgt om zich te profileren en dat huisknechten en koetsiers nieuwe pakken krijgen aangemeten. Pakken met wapenknopen. Maar op het persoonlijke vlak zijn er wel wat zorgen in de firma als Pieter overlijdt en ook de enige kleinzoon op 26-jarige leeftijd. Maar er is een opvolger: neef Frederik Willem Johannes (1800-1888) Mansvelt Beck. Diens vader was al bij de geboorte van de jongen overleden, waarop deze op achttienjarige leeftijd toestemming vraagt en krijgt van de koning om naast zijn vadersnaam Beck ook die van zijn moeder, Mansvelt, te mogen dragen. Hij zal het bedrijf doen groeien. In het Dagblad van ’s Gravenhage op 15 juli 1835 maakt Frederik Willem Johannes bekend: “De ongeteekende, gebrevetteerd door ZKH den Heer Prins Frederik der Nederlanden, als fabrikant van alle metalen, koperen, geplatineerde en vergulde werken voor rij- en paardentuigen, bekend onder de firma van P. Mansvelt en Zoon, brengt hij deze ter kennisse, dat hij zijne fabrijk ook heeft ingerigt tot het vervaardigen van alle militaire ornamenten en knoopen (ook die van leverijen). Terwijl hij de heeren liefhebbers der jagt informeert, dat bij hem voorhandig is, eene fraaie sortering van jagtgeweeren en jagtbenoodigdheden.”
In 1840 begint Mansvelt Beck er bovendien een handeltje in steenkolen en kachelhout bij in een pakhuis aan de Houtweg 14; de firma zou in 1904 nog altijd ‘ongeklopte cokes’ verkopen voor 60 cent per hectoliter, afgehaald aan de Houtweg. En hij kondigt op 13 juli 1840 in het Haagsch Dagblad aan dat de fabriek aan de Denneweg is uitgebreid en gemoderniseerd. Allemaal voorspoedig nieuws dus.

Arme, oude vader
Toch is het niet allemaal rozengeur en maneschijn. Op 30 juli 1841 vertrekt de meesterknecht om voor zichzelf te beginnen aan de Maliestraat 188. Deze Pieter Heskes vindt het na 28 jaar in dienst te zijn geweest en als vader van een ‘talrijk gezin’ tijd om een eigen koper- en metaalgieterij voor ‘rijtuig- en paardentuig-versierselen, en echt metalen rijtuigbussen’ te beginnen. Zo valt op te maken uit een advertentie in het Dagblad van ’s-Gravenhage. In dezelfde krant van 16 augustus verschijnt echter een brief van vader Willem Heskes, waarin deze schrijft dat zijn zoon is ontslagen en over Mansvelt Beck: “Om allen laster weg te nemen, die gemelden heer soms mogt worden opgelegd, dat ik bijna 81 jaar oud zijnde, waarvan ik 65 jaren op denzelfden winkel ben werkzaam geweest, gedurende dien tijd door mijnen meesters eene goeden behandeling heb genoten; mij door gemelden heer Mansvelt Beck dadelijk eene wekelijksche toelage is verzekerd, waarmede ik, door Gods hulp tot mijne laatste oogenblikken, in mijne eerste behoefte kan voorzien, en waarvoor ik Z. Ed. dan ook door deze mijn openlijk mijnen dank toebrenge.” Je kunt het je voorstellen: de meesterknecht stapt goedschiks of kwaadschiks op en pikt de klanten in. Wat doet de werkgever? Die dreigt de oude vader met het stopzetten van zijn zuur verdiende pensioentje…. Een oude vader die een jaar later zal overlijden.
In 1854 maakt Mansvelt Beck deel uit van de commissie die namens Den Haag een afvaardiging naar de Wereldtentoonstelling in Parijs stuurt. Later, in 1884, krijgt de firma die tot op het laatst de naam ‘P. Mansvelt & Zoon’ houdt, een bekroning voor een door hen geslagen medaille op de wereldtentoonstelling in Amsterdam. Die reclame legt geen windeieren, want alleen al in 1878 gaat er bijvoorbeeld voor 5.162,- gulden aan knopen en gespen naar het Departement van Koloniën. Van tuigenbeslag is in die dagen geen sprake meer, omdat zadelmakers als Bouman dit ondertussen een stuk goedkoper in het buitenland konden bestellen. In Duitsland zaten fabrieken die op véél grotere schaal latoenkoper konden opleggen, maar ook een fabriek als Keverling in Joure kon goedkoper ‘geelgieten’ dan Mansvelt Beck in het smalle pandje aan de Denneweg 10b. Het maken van livreiknopen bleef evenwel maatwerk, waarbij voor iedere klant een unieke matrijs moest worden gemaakt.

Wapengekletter
Mansvelt levert de knopen voor de uniformen van soldaten, zoals verzilverd met gekruiste kanonnen er op voor de artillerie. De wapenhandel gaat in de winkel evenwel de overhand nemen en dat ligt in het verlengde van de metaalbewerking: sabels die prachtig gegraveerd zijn en het maken van koperen patroonhulzen. En het sloot ook wel aan bij de vaderlandsliefde van de zonen van Mansvelt Beck, waarvan de jongste na twaalf jaar in het leger aan de slag kan als ‘2de schrijver’ op de intendance van Paleis Het Loo in Apeldoorn. Op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog oefent de Weerbaarheidsvereniging in het krantje ‘Allen weerbaar’ (16-6-1911) over oefeningen: “Voortaan zal een, van het kuilpersoneel aangewezen, man zorgen, dat invetstok en vet op de baan aanwezig zijn. Te verkrijgen bij sergeant F. Mansvelt Beck, Denneweg.” Het schieten tijdens de oefeningen gebeurde vanuit een kuil en na het schieten reinigde een soldaat zijn geweer met de invetstok. Een andere zoon is als scherpschutter ingedeeld bij het korps. Maar dat was in de tijd van onze neutraliteit. In 1932 roept een leider van de Nationale Unie zijn leden oproept om een communistische demonstratie de kop in te slaan: “De leider zeide bij het uitgeven van de instructies o.a., dat de mogelijkheid bestond, dat zijn volgelingen aan hun wandelstok niet genoeg hadden. Voorzoover zijn dapperen niet gewapend waren met gevaarlijker werktuigen, konden zij bij de firma Mansvelt op den Denneweg een stalen ploertendooder gaan halen!” Aldus Het Volk van 20 september dat jaar. De winkel zal het tumult van de oorlogen doorstaan en in de jaren ’70 opgaan in de NV Metaalhandel Miko.
Alle matrijzen, knopen en foto’s gaan dan over van de winkel naar het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem, dat de ‘collectie Mansvelt’ zorgvuldig bewaart voor het nageslacht.

Nieuwe tijden, oude knopen
En livreiknopen? Na de Eerste Wereldoorlog is het echt gedaan met het uiterlijk vertoon van de adel. Het geld is op, evenals de behoefte weg om lakeien te laten opdienen en koetsiers -die sowieso al waren omgeschoold tot chauffeur- in vol ornaat op de bok te laten zitten. Alleen dan nog tijdens die momenten dat de Koninklijke Stallen uitrijden. Het ambacht van de livreiknopenmaker is in Nederland uitgestorven en voor nieuwe knopen zijn de stallen aangewezen op Duits fabricaat. Maar ze zijn er vooral zuinig op hun oude knopen. De kans is dus groot dat je op de achterkant van de livreiknopen op Prinsjesdag nog altijd ‘P. Mansvelt & Zoon’ ziet staan.

Meer weten over de rest van het livrei, klik hier.

foto boven: koninklijke koetsier in galonlivrei. (foto Arthur van der Vlies)


Het ‘nieuwe’ rijkswapen uit 1907.


Haagsche Courant, 21 september 1810.


Vanuit de Hooistraat kijken we naar de winkel van Mansveld & Zoon in 1951.
Rechts op de hoek het rijwielmagazijn van de firma Van Rijn.
De auto is een Morris 10.
(foto J.O. van Griethuysen 1952, uit het familiearchief Van Griethuysen)


Facturen aan Koning Willem III. (Koninklijke Verzamelingen, Den Haag,
Archief Koninklijk Staldepartement, invnr. E11c-IIIb-41, E11c-IIIb-42)


Messing livreiknopen met het familiewapen
Van Styrum, gemaakt door Mansvelt
in de periode 1800-1849.


Livreiknoop, rond 1900 gemaakt door P. Mansvelt & Zn, met het wapen (samengesteld, met twee omziende griffioenen en een Duitse gravenkroon) van de Nederlandse adellijke familie Van Bylandt.


Livreiknopen, gemerkt Mansvelt,
uit 1850-1875 met ‘en reliëf’ het wapen
van de familie Schimmelpenninck.


Een koninklijke postiljon in groot gala heeft
drie rijen knopen aan de voorzijde van zijn buis.
(foto Arthur van der Vlies)


Matrijs uit de collectie Mansvelt in het Nederlands Openluchtmuseum,
Arnhem. Deze is voor de knopen van de familie Van Hoboken


Het persen van de knopen in de werkplaats van Mansvelt.
(Foto Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem)