Bronkhorst in Hilversum maakt rijtuigen van 1836 tot 1918. Een sierlijk ezelwagentje en een robuuste break bewijzen de kwaliteit van deze rijtuigfabrikant. Als carrosseriebouwer van luxe automobielen slaat Bronkhorst vervolgens een nieuwe weg in – met evenveel succes.

Dirk Bronkhorst (1813-1870) zet na het overlijden van zijn vader in 1836 de wagenmakerij in Hilversum voort. Hij maakt landbouwwerktuigen als een ‘eegde’, hittenwagens en een incidentele tilbury, en biedt een ezelwagen te koop aan, compleet met tuig en ezel. Hij zoekt jaarlijks een nieuwe wagenmakersknecht om hem een handje te helpen, steevast van protestantse huize, ongehuwd en ‘bekend met boerenwerk en liefst ook met rijtuigwerk’, wat aangeeft dat Bronkhorst nog niet zozeer bezig is met rijtuigen. Een vlug lopende ezel en een bok zonder hoorns, die hij met wagentjes en tuig probeert te verkopen, zijn de binnenkomers bij de meer welgestelde klanten die zoiets zoeken voor hun kinderen. Het levert hem geleidelijk aan luxer werk op.

Twee in getal
Vanaf 1870 zetten Dirks weduwe Johanna Beekman en haar zoon Jacob (1850-1924) de wagenmakerij voort, nog steeds bijgestaan door telkens wisselende knechten, twee in getal. Als enige wettige zoon en medeverantwoordelijk voor de inkomsten krijgt Jacob vrijstelling van militaire dienst. Hij trouwt in 1877 met Catharina Meinen, en zet dan onder eigen naam het werk aan de Langestraat 93 voort. Een jaar later krijgen zij hun eerste zoon, Dirk. In 1882 is het werk uitgebreid met een smederij, waardoor naast de twee wagenmakersknechten ook een smidsknecht nodig is, een die bovendien handig genoeg is om een paard te beslaan. De knechten die Jacob nu zoekt zijn meer expliciet voor het rijtuigwerk en hij noemt zichzelf rijtuigmaker. Het meeste luxe dat hij bouwt is een victoria. Toch gaat Jacob niet naast zijn schoenen lopen, want hij bouwt naast een met laken bekleed brikje, een ‘net en vlug’ tentwagentje en een dogcar ook goederenwagens en hittekarren ‘op veeren en met deksel’ die geschikt zijn voor bakkers of handelaren in manufacturen. In april 1888 beveelt Jacob zich ‘beleefdelijk aan tot het bewaren van kachels’, hetgeen blijkbaar een bijverdienste is in de zomermaanden, net zoals hij een woning verhuurt in de Langestraat, mogelijk het ouderlijk huis. Jacobs bejaarde moeder is bij zijn gezin ingetrokken.

Vaste knechten
In 1898 komt er verdere groei in de zaak, met het zoeken van rijtuigschilders voor wat de rijtuigfabriek mag heten. In plaats van wagenmakersknechten in het algemeen zijn er nu een bakwerker en een wiel- en stelwerker in de houtwerkplaats bezig. Een andere knecht heeft als vaste taak de bekleding van de rijtuigen te maken of te herstellen. Het zijn inmiddels ook geen tijdelijke krachten meer, ze zijn welkom voor vast werk. En mevrouw Bronkhorst, wier kinderschaar aanzienlijk is toegenomen, kan zich een dienstmeisje voor overdag veroorloven. Het gaat Jacob goed. In zijn magazijn staat niet alleen een royaal aanbod van nieuwe, maar ook van tweedehands rijtuigen.
In december 1905 verleent koningin Wilhelmina aan Bronkhorst het recht om het predicaat van hofleverancier te voeren. De nu koninklijke rijtuigfabriek heeft nog steeds een volle personele bezetting van een stuk of tien knechten en daar is werk genoeg voor, maar dan vooral in het opnieuw schilderen, opnieuw bekleden en repareren van de vele rijtuigen die wegens aanschaf van een automobiel als tweedehands in de handel komen.
De weduwe Beekman overlijdt in 1906 op 86-jarige leeftijd. Naast het oude huisnummer 93 is ook het naastliggende pand op 95 bij het bedrijf aangetrokken.

Kastanjeboom
In 1911 neemt Dirk Bronkhorst zitting in het bestuur van de Onderlinge Risicovereniging van Rijtuigfabrikanten, opgericht voor een collectieve verzekering naar aanleiding van de Ongevallenwet uit 1901. Het is geen overbodige luxe in een bedrijfstak met fysiek zware arbeid, het werken met gevaarlijke stoffen in de schilderwerkplaats en de risico’s in de smederij.
Leuk weetje: in 1911 schenkt Jacob Bronkhorst een ringslang aan dierentuin Artis. En in datzelfde jaar waait de stokoude kastanjeboom om die al mensenheugenis naast de wagenmakerij van zijn vader staat. De boom neemt een deel van een muur in zijn val mee. De schade valt mee, want de boom was al langer aan het aftakelen en minder massaal dan in zijn gloriejaren, waarin de Hilversumse jeugd eronder samenschoolde. “De boom van Bronkhorst heeft nog een saaien ouwe dag gehad. Voor jaren is hem ontnomen, die heerlijke rommel van half doorgezaagde stammen, stapels planken, hoopen wagenschot, wielbanden en wat weet ik. Toen was het plezier uit z’n leven, want de jongens en meisjes bleven weg; hij voelde dat hij alleen als boom niks beteekende voor hen. De ouwerwetsche wagenmakerij werd rijtuigfabriek en naast zich kreeg hij een effectenkantoor. In die ‘nette’ omgeving verveelde hij zich doodelijk, hij versufte. Vreemde menschen, onechte Hilversummers vonden hem mooi – als boom – maar wat gaf hij dáárom?” (De Gooi- en Eemlander 7-10-1911).
De nieuwbouw van rijtuigen is een afgelopen zaak, de toekomst voor Bronkhorst zijn auto’s. In 1912 zijn de bekleders en carrosseriebouwers van de fabriek in toenemende mate bezig met die zelfrijdende snelheidsmonsters.

Eerste Wereldoorlog
De Eerste Wereldoorlog levert Bronkhorst wat werk voor het Nederlandse leger op: “Toen gistermorgen de juist ingespannen paarden van een ammunitiewagen op het erf van den heer Bronkhorst in de Langestraat moesten aanzetten, sloegen de dieren op hol. In een oogenblik tijds waren zij het erf afgehold en over het hek van ’t tegenoverliggende perceel van den heer H. de Groot gesprongen. De artillerist die den wagen bestuurde, werd door den schok in den tuin geworpen, terwijl een der paarden met zijn pooten tusschen de spijlen van het ijzeren hek verward raakte. Het andere dier kwam ongedeerd over het hek in den tuin terecht.” (De Gooi- en Eemlander 12-8-1914).
Aan het einde van de oorlog in 1918 vinden Jacob en Catharina het tijd om het bedrijf formeel over te dragen aan hun drie zonen Dirk (1878-1920), Hendrik (1879) en Meine (wonend in villa Dennenheuvel, 1881-1950). Het is de vierde generatie die toetreedt. Vader en moeder worden zogenaamde commanditaire vennoten, de drie zonen beherende vennoten. 1918 is ook het laatste jaar dat de firma adverteert om rijtuigen te verkopen: een victoria (van het fabricaat Kimman) en een coupé (Spijker), plus een span schimmels en de verdere stalinventaris van een klant die naar het buitenland vertrekt. Hierna zijn het alleen nog auto’s die de klok slaan.

Belangrijke namen
Als het Algemeen Handelsblad (6-2-1925) beschrijft welke rijtuigfabrieken van naam zijn overgestapt naar de carrosseriebouw, hoort Bronkhorst daar bij: “De bekende heeren gebr. Spijker -de makers van den Gouden Koets van H.M. de Koningin- waren wel de eersten, die zich in Nederland op autokoetswerk hebben toegelegd. Thans telt ons land verschillende koetswerkmakers van beteekenis. Daar zijn o.m. Van Rijswijk in den Haag en Hermans (id.), Schutter en Van Bakel in Amsterdam, Veth in Arnhem, Egbers in Nijmegen, Bronkhorst in Hilversum, Bij ’t Vuur in Arnhem. Dat zijn altegader ook rijtuigmakers met een geschiedenis van ver vóór de automobiel en haar ontwikkeling. Later zijn daar verschillende carrosseriebouwers bijgekomen, die echter met de rijtuigmakerij vroeger niets uitstaande hebben gehad.” Het is overigens geen compleet overzicht van wie de overstap hebben gemaakt, maar wel de bevestiging van het succes van Bronkhorst, dat een welvarend bedrijf is en prijswinnende auto’s opbouwt.
Omdat de firma in de Tweede Wereldoorlog weigert voor de Duitsers te werken, halen die de machinerie en de inventaris weg. Na de oorlog is het daardoor niet mogelijk om opnieuw te beginnen. In 1948 wordt de koninklijke rijtuigfabriek Bronkhorst geliquideerd.

Wat resteert
Van Bronkhorst resteren nog een paar rijtuigen in particulier bezit, en losse stellen lampen gemerkt ‘Bronkhorst’. Het Nationaal Rijtuigenmuseum in Leek heeft een blank gelakte ezelwagen als voorbeeld van de beginperiode van de wagenmakerij. Een voorbeeld van een later product uit de fabriek is de break van Rudolf Molenkamp uit Breukelen, met strak, bijna art deco-achtig houtsnijwerk aan het onderstel en ‘valse mailplaten’ op de assen om het rijtuig een stoere uitstraling te geven. Dit sportrijtuig is afkomstig van kasteel Staverden op de Veluwe en had als tweede eigenaar de roemruchte Johan van Doorninck uit Putten, gevolgd door vader en zoon Molenkamp. Daarmee is het tot op heden onafgebroken in gebruik geweest en op een bijzondere manier deel uit gaan maken van de Nederlandse rijtuighistorie.

Lees meer over het automobieltijdperk bij Bronkhorst op conam.info


Ezelwagen in het Nationaal Rijtuigenmusem, Leek.


Opregte Haarlemsche Courant 4-4-8161.


Opregte Haarlemsche Courant 13-11-1868.


De Gooi- en Eemlander 2-12-1876.


De Gooi- en Eemlander 16-7-1898.


Het Nieuws van den Dag 22-3-1909.


Break van Rudolf Molenkamp, Breukelen.

 
Art deco-achtig snijwerk aan het onderstel. Deurtje met jaloezielatjes geeft toegang
tot de bagageruimte.


As van de break, gemerkt Bronkhorst, gefabriceerd
door de Franse assenfabriek Lemoine.

Dos-à-dos, fabricaat Bronkhorst (beeld Harm Huisjes, werkgroep Historisch Gerij)