Wie iets van rijtuigen afweet ziet er meteen een Friese sjees in. Meer Fries dan dit kan bijna niet, zou je denken, maar niets is minder waar. De sjees van Cees Maurice is een onvervalste Zeeuwse schoonheid. Na twee jaar noeste arbeid maakten hij en zijn vrouw Hanneke, gestoken in Bevelandse klederdracht, een eerste rondje met het tweewielige wagentje.

Cees Maurice uit het Zeeuwse Nisse is een trekpaardenfokker van de oude stempel. Hij rijdt ook graag met zijn paarden voor de boerenwagen een ritje om het dorp. Om die reden maakte zijn bejaarde buurman jaren geleden de opmerking ‘moar ik heb ok een gerijtje’, om Cees vol trots mee te nemen naar een schuur waar, onder een oud zeildoek, iets bijzonders bleek te staan. Een echte sjees met kromgebogen panelen, zo een van het type waarvan Cees tot dan toe dacht dat het alleen in Friesland voorkwam.
Buurman Adrie reed er mee tijdens het schaapscheerderfeest in Nisse. “Dat was de enige keer dat hij hem gebruikte. Dan gingen een dag van tevoren de deuren van het oude kotje open en kwam de sjees voor de dag. Op het feest reed Adrie in vol ornaat. Dan groeide hij gewoon en leek hij wel een herenboer met tweehonderd hectare. Zoals een ander in een Jaguar stapt, zo zat hij op de sjees.”
Na het overlijden van buurman Adrie kreeg Cees een kans om de sjees te kopen, al vroeg de buurvrouw een aanzienlijke bedrag. “Ik dacht, daar hoef ik thuis niet mee aan te komen. Toch zei mijn vrouw dat ik er maar serieus over moest denken, dat viel me reuze mee. En een van onze jongens zei zelfs: ‘pa, als jij hem niet koopt, koop ik hem’. Zo’n kans krijg je maar één keer. Het zou me vreselijk zeer hebben gedaan, wanneer ik hem op de aanhanger van iemand anders van het erf had zien vertrekken.” Voor een wat lagere prijs werden Cees en de buurvrouw het eens. Toen kon hij aan de slag, want de sjees was in de jaren zestig ten dele witgeverfd en zag er niet meer uit. Van de oorspronkelijke bekleding en verf was vrijwel geen spat of vezel bewaard gebleven, bovendien: “Je kon er nog wel mee rijden, maar hij was technisch gezien veertig procent.” Twee jaar lang zou Cees met zijn oogappeltje bezig zijn, van 2008 tot 2010.

Lopend naar huis
De schoonvader van de buurman had het wagentje in 1960 tijdens een koopdag op de kop getikt voor de somma van welgeteld vijftien gulden. Het transport bleek een tientje te kosten, en de man, zuinig als hij was, is daarop maar zelf, tussen de burries lopend, te voet van Wemeldinge naar Kruiningen gegaan. Dat verhaal gaf Cees een aanknopingspunt om de historie van de sjees verder uit te diepen. Uren stak hij in het speuren op internet en in archieven.
Zo ontdekte hij dat de sjees kwam uit een meestoof, een schuur waarin meekrap tot kleurstof werd verwerkt, in Wemeldinge. “De laatste eigenaresse Adriana Dominicus was een beetje een excentriek vrouwtje dat alles nog had bewaard. Ze noemden haar de ‘goudkust’, als je zag wat voor gouden en zilveren sieraden ze bezat…” Cees heeft kunnen achterhalen dat de sjees minstens vanaf 1850, en waarschijnlijk nog twee generaties verder terug, in deze steenrijke boerenfamilie is geweest. De familie Dominicus had geld verdiend met ondermeer het kweken van bomen en het brouwen van bier.
De precieze ouderdom kon Cees nog niet achterhalen, maar aan de hand van met name de assen is het aannemelijk dat de sjees zo ongeveer tweehonderd jaar oud moet zijn. Er doken twee oude foto’s op van de sjees op de boerderij De Reephof, in de eerste helft van de vorige eeuw. “Je kunt dan zien dat de wagen toen nog donker van kleur was, en uit restjes verf onder de bouten heb ik op kunnen maken dat het donkergroen geweest moet zijn. Bijzonder is dat de schade die de panelen hadden toen ik hem kocht, er toen al in zat.”

Spiegelbeeld
Aan de wagen zelf viel ook het nodige aan geschiedenis af te lezen. Bij het schoonmaken van de wielen kwamen twee namen onder de verf te voorschijn. In vetkrijt stond op een vernieuwd deel van de velg de naam van buurmans schoonvader. Elders stond in potlood ‘De Blaaij, wagenmaker’ geschreven en dat blijkt een Zeeuws geslacht van wagenmakers te zijn dat tot zeker twee eeuwen terug voert. Daarmee is de Zeeuwse herkomst nogmaals bevestigd.
Om de sjees in oude luister te herstellen moest Cees aan de gang met houtsnijden, smeedwerk, schilderen, hout buigen, hoepels leggen en alle andere technische uitdagingen die de wagenmaker vroeger had. Zo bleek een ontbrekend stuk snijwerk best moeilijk. “Het moest het spiegelbeeld van een bestaand stuk worden. Nou, probeer dat dan maar. Wanneer je een krulletje naar links ziet weglopen, moet je rechts iets wegsteken. Je hoofd en je gevoel spreken elkaar tegen. Uiteindelijk heb ik een echte spiegel gebruikt om het voorbeeld te zien.”
Grootste uitdaging vormde misschien wel het vernieuwen van de voorkant van het kuipje. Het oude snijwerk daarvan kon Cees handhaven, maar het frame en het paneel waren aan vervanging toe. Het heeft de nodige hoofdbrekens gekost. “Dat paneel kon ik natuurlijk van multiplex buigen, maar ik wilde dat per se van massief iepen maken, met de achterliggende gedachte dat als iemand hem nog een keer uit elkaar haalt, hij niet hoeft te denken ‘wat een sukkelaar heeft dit gemaakt’. In het houtzaagmuseum in Noord-Beveland konden ze mij helpen aan een plaatje heel oud uitgewerkt iepenhout van zeven millimeter dik. Nadat het hout twee weken in het water had gelegen en ik ondertussen wat had geëxperimenteerd, heb ik er in een mal van lieverlee druk op gezet en het in de vorm gebogen. Zo heb ik het paneel drie weken in de mal in de buitenlucht laten drogen. Het was een triomf toen de voorkant van het kuipje er weer op zat.”

Protestants
Eén ding is nog niet gebeurd. Op de panelen, zo ontdekte Cees onder de later aangebrachte verf, waren van oorsprong sierlijke krullen geschilderd. De vage contouren die bij het schoonmaken tevoorschijn kwamen zijn gefotografeerd, als voorbeeld om ooit na te maken. “Het was net als met een oude Rembrandt die was overgeschilderd. Ik heb nog niet de innerlijke vrijmoedigheid om eraan te beginnen. Dat komt nog wel.” De sjees is in ieder geval klaar voor een eerste ritje door het Zeeuwse landschap. Iets dat overigens niet zomaar gebeurt.
Hanneke en Cees hullen zich voor de gelegenheid in de protestantse zondagse dracht van Beveland. Hanneke legt uit dat de katholieke en de protestantse dracht onder andere van elkaar te onderscheiden waren aan de mutsen en de manier waarop de gouden ‘stikken’ op het voorhoofd stonden. De kleding is bewust gekozen; niet alleen is het echtpaar protestants, de sjees stamt ook uit een gelijkgestemde en sterk belijdende familie. Het plaatje zou anders niet kloppen. Cees: “Ik zal er nooit met een rooms-katholieke dracht op gaan zitten.”
Een ander punt is het paard. Een trekpaard is te dik en past niet tussen de bomen van de sjees. Bovendien was de sjees het zondagse rijtuigje van de boer en daar hoort een luxepaard voor, geen werkpaard. Cees heeft naast zijn trekpaarden een Fries paard. Maar dat mag er principieel niet voor. Om te beginnen is de Fries wat schrikachtig voor groot landbouwverkeer en Cees is als de dood om met zijn trotse bezit in de sloot te eindigen. Bovendien, het is allesbehalve een Friese sjees. Vandaar dat Cees een warmbloed mag lenen van zijn vriend Cor Brouwer en op een lentedag is het dan zover. Het paard is ingespannen en staat braaf te wachten, terwijl Cees zijn dame aan boord van het schommelende kuipje helpt. Wanneer zijn stem zachtjes ‘stap’ zegt, rolt de sjees van het erf en even later kleppert hij vrolijk over de dijk. Het fluitenkruid bloeit weelderig, de vogels fluiten honderduit en het is nu Cees die straalt, trots als ‘een herenboer met wel tweehonderd hectare’.

Dit verhaal verscheen in 2012 in het magazine Landleven, met fotografie van Jan Vink (zeeuwsevink@gmail.com).  Cees Maurice is echter nog altijd trots op zijn Zeeuwse sjees. 


oude foto: Yrseke, Zuid-Beveland, Koninginnedag 1920, in klederdracht van 1880.