Een oproepje leverde niets op, het zoeken in archieven evenmin. Toon Wortel, hobbywagenmaker uit Eemnes, deed moeite om te achterhalen of de boerenwagen volgens het model ‘Van Helden’ ooit in werkelijkheid is gebouwd. Van die wagen staan twee tekeningen in de Handleiding voor den Wagenmaker uit 1907. Hij is bijzonder door de u-bocht in het onderstel, waardoor de voorwielen onder de bak door kunnen draaien. Bij een klassieke boerenwagen kan dat niet. Wortel is vooralsnog de enige die dit model, bedacht door Gerrit van Helden, daadwerkelijk bouwde. Als eerbetoon aan de uitvinder.

“In het boek staan alleen tekeningen van het systeem dat Van Helden bedacht, geen complete wagen. Ik ben achter de tekentafel gaan zitten en heb een wagen om dit systeem heen gebouwd”, zegt Toon Wortel die het ambacht van de wagenmaker zo ongeveer heeft heruitgevonden. De laatste wagenmaker uit Meerkerk zei tegen hem “Nee jongetje, het is een uitstervend vak en dat moet dan maar zo zijn”, om hem weg te sturen. Toon restte niets anders dan letterlijk en figuurlijk het wiel zelf uit te vinden. Meerdere wagens bouwde hij. Maar dat idee van Van Helden liet hem niet los. Door een u-bocht in de boom die voor- en achteras met elkaar verbindt draaien de voorwielen onder de lading door. Was dat zo bijzonder dan? Jazeker, zag ook Toon Wortel, want een Hollandse boerenwagen is technisch gezien een vernuft. Hij bestaat uit losse onderdelen en is daardoor gemakkelijk op zolder op te slaan. Een boerenwagen is in lengte verstelbaar. En een boerenwagen heeft twee scharnierpunten, terwijl de planken van de bodem in de bocht meebewegen. Maar het nadeel is dat de hoge voorwielen al snel tegen de zijkant van de wagen aanlopen en daardoor is de draaicirkel toch beperkt.

Magazijn-chef
De oplossing die rijtuigmaker Gerrit van Helden (1844-1923) bedacht, kwam niet uit de lucht vallen.
Wanneer Gerrit in 1876 met de 27-jarige Johanna van den Berge uit Zierikzee trouwt, is hij opzichter van de artillerie stapel- en constructiemagazijnen in Delft. Een baantje dat vastigheid geeft en bij de artillerie leert hij van alles over metaalbewerking en rollende voertuigen, van mobiele gaarkeuken tot kanon. Waarom precies weten we niet, maar wel dat hij in 1882 de smidswerkplaats aan de Buitenwatersloot 21 in Delft huurt van Jacobus Heemskerk (1819-1915). Heemskerk is als rijtuig- of mr. wagenmaker al vanaf 1843 een begrip met Delftse tilbury’s en heeft meerdere pandjes, waarmee hij zijn pensioentje veiligstelt. In 1884 doet deze zijn bovenwoning en de houtwerkplaats aan de Buitenwatersloot 28 over aan het jonge stel Van Helden. Gerrit kan zijn bedrijfje zo laten uitgroeien tot een complete wagenmakerij en nog wat teren op de reputatie van zijn voorganger. Hij maakt en handelt in de wat luxere rijtuigen voor de boeren in de omgeving van Delft, heeft zelfs iemand die zijn tilbury’s in de Hoeksche Waard verkoopt, en hij maakt vrachtwagens met een laadvermogen tot tweeduizend kilo. Gerrit is echter vooral een denker.
In 1886 komt hij met het idee van een Utrechts wagentje dat naast het gebruikelijke vervoer is om te bouwen tot ziekenwagen. Wat hij hoorde in het leger liet hem niet los: hoe mobiliseer je ‘hippomobiel’ Nederland ten tijde van oorlog. “Tilbury’s en Utrechtsche wagentjes zijn in tijd van nood bij hoopen te krijgen en de andere benoodigdheden voor den ziekenwagen zijn bij voorbaat in de magazijnen op te bergen, zoodat het denkbeeld van den ontwerper nog zoo kwaad niet is”, zou het Dagblad voor Zuidholland en ’s-Gravenhage het later samenvatten. Maar eerst moest Gerrit van Helden zijn uitvinding nog aan de man brengen. Hij noemt het een ‘catastrophe-wagen’.
Na twee jaar krijgt hij de kans een voordracht er over te houden voor de afdeling Delft van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Nijverheid, zeg maar de Kamer van Koophandel. De Delftsche krant doet verslag op 2 februari: “Alvorens tot de eigenlijke beschrijving daarvan over te gaan, noemde spr. eenige eischen waaraan volgens hem het vervoermiddel moest voldoen. Onder deze noemde hij: geen groot kapitaal, een algemeen voertuig bij de landbouwers in gebruik. (..) bij voldoende sterkte het gewicht van het vervoermiddel zo min mogelijk te doen zijn opdat het door één paard in goeden draf kan getrokken worden; dat de veldartillerie er hare bespanning voor kan plaatsen.”

Windmolen
Vervolgens bouwt hij een prototype en dat haalt een eervolle vermelding op de landbouwtentoonstelling in Dordrecht in 1890. Bestellingen blijven echter uit. Als Gerrit dezelfde wagen twee jaar later op de tentoonstelling voor kunst en nijverheid, eveneens in Dordrecht, laat zien, geeft het Nieuws van den Dag (20-4-1892) een verdere omschrijving van ‘den Utrechtschen jachtwagen (boterwagen) die tot ziekentransport kan ingericht worden’: “De inrichting is zeer vernuftig: de treeplank kan neergeslagen worden, zodat het ene trap wordt. In het wagentje zelf is behoorlijk plaats voor twee brancards, waarvan de een tegen den zolder geheschen kan worden en de ander op den bodem wordt neergelaten. In den kap zijn tal van lussen en krammen, waarvan koorden bevestigd worden. Er is ook plaats voor een oppasser.” Een bijzonderheid zijn de spatborden die met een handigheid als een soort ski’s onder de wielen zijn te gebruiken; nuttig voor achter de modderige loopgraven.
Een andere krant, het Dagblad voor Zuidholland en ’s-Gravenhage, vermeldt dat Gerrit op dezelfde tentoonstelling ook een tilbury laat zien met een soortgelijk dubbeldoel: “Men vervangt dan eenvoudig het bovengedeelte door een vierkante houten geschaafde kist van 2 m, met ventilatie en nog enkele bijzonderheden, en hangt er onderaan voor de stabiliteit een vrij zware verbandkist en… de ziekenwagen is in orde.” Hoe inventief ook, tot een bestelling van het Nederlandse leger of Rode Kruis zal het helaas nooit komen.
Maar Gerrit zit niet bij de pakken neer. In de smederij werkt hij begin 1901 aan een uitvinding die de boeren in het natte polderland kan helpen: ‘een windmolen tot opvoering en afvoering van water en andere vloeistoffen’, met als grote voordeel dat het ding “bij matigen wind reeds een belangrijke hoeveelheid water verplaatst. Voor belangstellenden is het toestel te zien aan de werkplaats van den heer G. v. Helden’, zo vertelt de Hollandsche Maatschappij voor Landbouw, afdeling Delft, aan haar leden. Of er veel zijn verkocht, we weten het niet.

Brief naar de krant
Gerrit heeft altijd plaats voor leerjongens die het vak van wagenmaker willen leren. Hij wil ze welgemeend verder helpen en een artikel in de Delftsche Courant over de examens op de burgerschool schiet hem daarom totaal in het verkeerde keelgat. Hij schrijft een brief: “Heden las ik in uwe Courant dd. 26 April 1900 van de jaarlijksche overgangs-examens der Burgeravondschool en zag dat de werkbazen of patroons op enkele na schitterden met hun afwezigheid. Tot heden heb ik altijd de hand toegestoken om het ambachtsonderwijs te bevorderen en behulpzaam te zijn. Sprekende met mijnheer Mension over het vak (rijtuigmaker), dat dit zoo weinig vertegenwoordigd was, werden er door deze veel bezwaren geopperd en nog verwijten gemaakt toe, dat wij de jongens kunstjes leerden. Dat gezegde, van de leerjongens kunstjes te leeren, is mij al dikwijls ter oore gekomen. Ik zal dat aannemen en volmondig bekennen, maar weten de onderwijzers of leeraars mij een aanwijzing te doen om de fout die ik begaat te verbeteren, dan zoude dit mij hoogst aangenaam zijn en bij uitnemendheid verplichten. Want — hoe moet ik het aanleggen een leerling direct een stuk hout of ijzer tot zijn bestemming en doel te doen verwerken. Daar is lichaamskrachten voor nodig, maar de leerlingen moeten ook denken. Met de meeste hoogachting, uw dienstw. dienaar, G. van Helden, rijtuigmaker, Delft.”

Roep om hulp
Zijn roep om hulp maakt indruk op Jacobus Alida van der Kloes (1845-1935), hoogleraar in bouwstoffen aan de technische hogeschool in Delft en schrijver van meerdere onderwijsboeken. In de eeuwen dat het ambacht van wagenmaker al bestond is het nooit tot een lesboek gekomen. Het vak ging over van leermeester op knecht-gezel, en daar kwam geen boek aan te pas. En een lesboek, zo weet de professor, kan de leerling helpen om zich beter te ontwikkelen. Het onderwijs is in ontwikkeling; de jeugd gaat langer naar school en wil een bredere kennis van het vak, ook datgene wat die ene leermeester niet weet. Van der Kloes en Van Helden treffen elkaar: de één kan het duidelijk opschrijven, de ander heeft de inhoudelijke kennis en dit leidt tot de ‘Handleiding, voornamelijk voor zelfonderricht, voor den Wagenmaker’. Voor ƒ 2,40 of gebonden voor ƒ 2,75 is het ‘alom’ verkrijgbaar. Dit boekwerkje verschijnt in 1907 en is nog vooral gericht op het boerengerij.
Een bijzonderheid in het groene zakboek zijn twee tekeningen van “een zeer doelmatig wagenstel voor boerenwagens, van eigen vinding van G. van Helden. De samenstelling heeft ten doel de gedurige herstellingen te vermijden die het gevolg zijn van het in beladen toestand rijden over hobbeligen, ongeëffenden grond, waarbij voor- en achteras telkens ten opzichte van elkaar in scheluwen stand geraken; geschiedt dit plotseling onder een hevigen schok, dan is het buigen of barsten en maar al te dikwijls doet het laatste geval zich voor.”
Verder is het 274 pagina’s boordevol kennis over houtsoorten, veerstroppen, trekknuppels tot en met het omleggen van rubber wielbanden. Luxe rijtuigen komen in een toekomstig tweede deel aan bod, zo zijn de heren optimistisch. Er is één probleem, het ambacht is al aan het uitsterven, houten wielen maken plaats voor een nieuwe vorm van carrosseriebouw, de klassieke boerenwagen maakt plaats voor luchtbandenwagens. Het lesmateriaal komt eenvoudigweg te laat. De Leidse uitgever Brill blijft er een kwart eeuw mee in zijn maag zitten, laat staan dat er nog een uitgave over rijtuigen kwam.

Bekleding naar keuze
Zo inventief als Gerrit van Helden is en zo begaan met het doorgeven van zijn ambacht, zo weinig komt van zijn dromen terecht. Het is misschien daarom, dat Gerrit in het begin van de 20ste eeuw niet overstapt op de carrosseriebouw voor auto’s, wat een deel van zijn vakgenoten wel doet. De vooruitstrevendheid is er af, en Gerrit gaat nog slechts door met het maken van ‘ouderwetse’ rijtuigen. In 1915 adverteert hij nog in het Rotterdamsch Nieuwsblad met nieuwe rijtuigen in blank hout, voor een lagen prijs en met bekleding naar keuze: barouchette, tentwagen, omnibus-brik en dogcarts. Het zijn dan, ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, slechte tijden, waarbij één van de grootste problemen is dat de klanten niet of pas na een tergend lange tijd betalen. In 1920 overlijdt zijn Johanna en blijft Gerrit kinderloos achter. “Van Helden heeft gewerkt, zoolang het dag was; plotseling verloor hij de macht over zijn spieren, daarna is hij langzaam verkwijnd”, zegt professor Van der Kloes over het heengaan van zijn vriend.
In 1927, vier jaar na het overlijden van Gerrit van Helden, leeft het wagenmakers-vak nog weer enigszins op en vindt Van der Kloes een uitgeverij, Veen in Amsterdam, die een tweede editie wil drukken, ditmaal met aanvullingen over bijvoorbeeld kogellagers.
Het is die versie die bijna een eeuw later in handen komt van Toon Wortel, liefhebber van boerenwagens en op zoek naar informatie om zo’n wagen zelf te bouwen. Van Helden zou er ongetwijfeld trots op zijn geweest dat er na zo’n lange tijd nog een leerling gebruik zou maken van zijn vakkennis. En hij zou nog harder zijn gaan glimmen, wanneer hij wist dat Toon zijn ‘model Van Helden’ ging bouwen. “Ik heb een oproep geplaatst, heb onderzoek gedaan, maar kon nergens vinden of dit systeem ook in het echt ooit is gebouwd. Maar ik ga uit van niet, want het werkte niet helemaal zoals Van Helden wilde en ik moest het wel wat aanpassen. De u-bocht in ijzeren verbindings-as kantelde naar beneden, logisch door het gewicht, en omdat de pijp in- en uitschuifbaar moet blijven -om de wagen te verlengen of te verkorten, kun je hem niet genoeg aan beide einden vastklemmen om kantelen tegen te gaan. Daarom heb ik de u-bocht vastgezet aan de buikplanken van de wagen.”

Vierhonderd uur
Van Helden bedacht zijn systeem met name om de wagen in beladen toestand sterker te maken, het korter draaien was bijzaak. Voor Toon Wortel niet. “Ik heb er talloze ritjes voor mijn plezier mee gereden, en dan is het wel handig dat de wagen op een dubbeltje kan draaien.”
De wagen werd een eenvoudige zonder siersnijwerk. Het is al even geleden, want Toon bouwde hem in 2005. Vierhonderd uur heeft het gekost, nauwgezet bijgehouden in een boekje. Enige dat een vraag oproept is het jaartal 1927 in het achter-schamel. “Ik heb een uitgave van Van Helden uit 1927 en dacht, dat dit het jaar was van het ontwerp. Ik wist niet dat het ook al in die eerste druk stond”, schrikt Toon enigszins. Maar dat doet aan de waarde niets af. Het is een verlaat eerbetoon aan Gerrit van Helden, de Delftse wagenmaker die zijn vak oprecht verder wilde helpen. “Nee, verkopen doe ik hem niet”, is de maker resoluut.
Geheel in de gedachte van zijn voorganger heeft Toon Wortel op zijn beurt nu een boek geschreven over ‘De Kunst van het Wagenmaken’, want: “Dit erfgoed moeten we in ere houden, zodat het werk van deze formidabele ambachtsmensen, bovenal kunstenaars, nooit verloren zal gaan.”

Meer weten over Toon’s boek? Klik hier. 
En kijk hier voor een driedelige serie filmpjes die Margriet Markerink maakte met Toon over zijn ambacht:
deel 1, deel 2, deel 3.

Fotografie: Margriet Markerink en Gert Janssen (Vidiphoto)

foto boven: Toon Wortel uit Eemnes, hobbywagenmaker.


Het prille begin. Delftsche Courant 17-1-1882.


Van Helden leverde vooruitstrevend met zo’n importmodel.
Dagblad van Zuidholland en ’s-Gravenhage 15-8-1885.


Met vertegenwoordiging in de Hoeksche Waard.
Nieuwe Vlaardingsche Courant 4-3-1893.


De prachtige wagenmakerij en woning van Van Helden,
met siersmeedwerk aan de Buitenwatersloot 28 in Delft.


Het lesboek uit 1907.


Het systeem volgens Van der Helden: een metalen buis met een u-bocht die voor en achter verbindt.


Door de u-bocht kan het voorwiel onder de wagen doordraaien.


De tekening waarmee Toon Wortel de wagen voltooide.


De u-bocht in de praktijk. Nu bleek het onontkoombaar om de bocht aan de buikplanken
van de wagen vast te schroeven.


Met de naam van de bedenker en het jaartal van de tweede uitgave.


De eerste boerenwagen ‘model Van Helden.’ 


De wagen kan daadwerkelijk onderdoor draaien.


Zonder snijwerk is het eenvoudige, maar echte boerenwagen, gemaakt door een echte wagenmaker.