De sjees of ‘chaise’ was in de 18e eeuw hét moderijtuigje bij uitstek. Een Hollander die geld had liet er een maken met frivool houtsnijwerk en rijkelijk verguld. En met een harddraver er voor gespannen was het ook een snel rijtuig. Dus het was volstrekt logisch dat een rijke, 18e-eeuwse reder uit Vlaardingen een sjees verkoos om in snel tempo de eerste haring van het seizoen aan te gaan bieden aan de regerend vorst. In Museum Vlaardingen staat de ‘haringsjees’ opgesteld, met daaronder bungelend een rieten mandje en het oranje vaatje koningsharing.

Tegen half juni is de haring het vetst. En de beste haring die hoegenaamd als eerste aan wal komt is traditioneel voor de koning. In de achttiende eeuw is dat aanbieden van de eerste haring een eerbetoon van de rederijen voor de steun die ze krijgen van de stadhouder. Vooral een politieke zet dus. Vlaardingen heeft dan het alleenrecht om deze haring aan te bieden. 8 juli 1786 in de Rotterdamsche Courant: “Heden morgen ten half 10 uren is de heer Klaas Hoogendyk, met de ordinaire nieuwe present-Haring, by Zyne Doorluchtige Hoogheit de Prins Erfstadhouder alhier aangekomen, zynde daags te voren, des namiddags ten half 5 uren, daar mede van Vlaardingen vertrokken.” Met ‘alhier’ wordt Middelburg bedoeld, in die dagen nog een van de belangrijkste steden van de Noordelijke Nederlanden. Dat prins Willem V zo’n presentje wel kon waarderen blijkt uit het feit dat een reder die eerder de eer had om de haring aan te bieden, een zilveren couvert kreeg als dank.
Tien jaar later -in 1796- gaat de haring niet naar een vorst, maar naar de burgemeester van Amsterdam die hem krijgt aangeboden door Ary Hoogendijk Kz, die in drie en een half uur van Vlaardingen naar Amsterdam rijdt. Het is een tijd van Franse overheersing en het maakt geen pas om met de eerste haring naar de bezetter te rijden. Ook nu lijkt het een politieke zet van de haringvissers.
De dag van 6 juli 1815 was een opmerkelijke. ’s Ochtends nog komt een koerier het heugelijke nieuws brengen op Huis Op ’t Bosch in Haarlem waar op dat moment Koning Willem I resideert: Parijs is ingenomen door Engelse en Pruisische troepen en Napoleon is op de vlucht. Tegen de avond vertrekt onze koning naar Amsterdam en dan bericht de Opregte Haarlemsche Courant: “Om tien uren kwam hier binnen rijden Ary Hoogendijk, koopman en reder te Vlaardingen, met de eerste nieuwe haring voor onzen zeer geliefden koning.” Ook deze Van Oranje-Nassau hapt met graagte in een mals visje, want het zou Hoogendijk zestig jaar later een lintje als ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw opleveren. Maar daar gaat het de reder niet om. Het is vooral in het belang van de visserij en dus om geld te blijven verdienen.
In de jaren die volgen gaat de eerste haring naar zowel Brussel als Den Haag, alhoewel op 6 juli 1820 in Utrecht: “Gisteren passeerde in aller haast door deze stad een fourgon voorzien van eene vlag, op dewelke stond: voor den Koning! zijnde overbrenger van den nieuwen haring, welke door den eersten jager, met vijf ton te Vlaardingen is aangebragt.” De fourgon, wat zo veel is als een bagagewagen, is op weg naar Paleis het Loo in Apeldoorn, waar de koning dan verblijft. Het ligt voor de hand dat zo’n lange rit met paardenwissels onderweg niet met de sjees is gemaakt. Het gebeurt vaker in latere jaren, of dat de eerste haring per sjees (door een enkele krant oneerbiedig ‘versierde kar’ genoemd) naar Den Haag gaat en dan per ijlbode naar Apeldoorn of Brussel.

Met zes paarden
De sjees is dan nog altijd een prachtig visitekaartje voor de haringvloot, maar heeft één klein probleem, het rijtuig heeft namelijk maar een klein bakje voor krap twee passagiers en geen bagageruimte. Vandaar dat de haring, ingelegd in een oranje tonnetje, in een mandje onder de sjees bungelde. Achterop komt nog een vlag, waarvan twee varianten zijn bewaard: één met een oranje-wit-oranje baan, met op het witte gedeelte de tekst ‘voor den koning’ en een traditionele rood-wit-blauwe vlag met de tekst ‘voor de koningin’.
Het Algemeen Handelsblad bericht op 30 juli 1892 over de Tentoonstelling in Scheveningen, waar de twee koninginnen: “een blik wierpen op de voorstelling van de oestercultuur en de aquaria, de afdeeling visscherij van Vlaardingen beschouwd waar een sjees met toebehooren was geplaatst, geheel ingericht als die waarmede de eerste nieuwe Hollandsche haring naar het koninklijk paleis wordt overgebracht.” Tegen die tijd is het gebruik van de haringsjees niet langer een politiek verhaal, maar vooral een reclamestunt volgens ‘aartsvaderlijk gebruik’.
In de Telegraaf van 1897 staat een verslag het haringfeest op 27 juni in Dordrecht. Daar maakt Ary Hoogendijk Jz. de sier met zijn sjees “waarmede oudtijds de eerste haring naar de hofstad gebracht werd” en die voor de gelegenheid is voorgereden met een zes-span. Hoogendijk en zijn koetsier zijn gehuld in een historisch kostuum. “Op de brug over de gracht was een eerepoort opgericht en de muziek speelde er dapper op los.” Datzelfde jaar gebruikt Hoogendijk de sjees nogmaals. Op 1 september 1897: “De heer A. Hoogendijk, reeder en groothandelaar te Vlaardingen, die op Oud-Dordrecht het wijnhuis Oporto exploiteert, bracht zaterdag daar de eerste nieuwe haring aan, gevangen op 61 graden N.Br. In dezelfde antieke sjees, waarmee vroeger het eerste zeebanket aan den koning werd gebracht, was de heer Hoogendijk van Vlaardingen komen rijden, met een zwart vierspan. Op het marktplein, waar zich een menigte bezoekers verzameld had, stapte de heer Hoogendijk, die, evenals zijn koetsier, in Oud-Hollandsche kleeding was, uit en begaf zich naar het burgemeestershuis, waarvoor de vroedschap had plaats genomen.” Het is op basis hiervan en de constructie van de sjees zeer aannemelijk dat dit dezelfde is als die de Hoogendijks al in 1786 gebruikten. Het is ook opvallend dat er zes of vier paarden voor lopen, weliswaar voor de show.

Naar zolder
In 1896 maakt de haringsjees nog zijn opwachting bij Koningin-regentes Emma op Soestdijk, maar in de jaren die volgen verliest Vlaardingen zijn recht om de eerste haring aan te bieden. In 1898 bijvoorbeeld is het reder W. van Buren uit Maassluis die de eerste haring opstuurt naar een Zwitsers vakantieadres van de nog in te huldigen Wilhelmina. En daarmee heeft de sjees definitief afgedaan.
Tot hij in 1919 in Arnhem weer opduikt, met een tweespan in de optocht voor het Vaderlandsch Historisch Volksfeest. In die plaats is dan goed en wel het Nederlands Openlucht Museum opgericht en vandaar de aandacht voor onze volkscultuur, waaronder de haringsjees. De sjees is dan niet meer in Vlaardingen, maar bij stalhouderij Schoonhoven-Buitendijk in Utrecht en dat blijft in het geheugen van gemeentearchivaris M.C. Sigal hangen. Tien jaar later, in 1929, stuurt hij Jacob Smit naar Utrecht om het bekijken of het daadwerkelijk de sjees is die in de vorige eeuw voor de haring is gebruikt. Smit had als koetsier de sjees dikwijls gereden en zou hem gelijk kunnen herkennen. Hij ziet: “De bak van de sjees, met lofwerk versierd, is rood, het onderstel, waarin de bak aan riemen hangt, is evenals de wielen en boomen zwart, terwijl de daarop aangebrachte versiering, een bladmotief, met rood is aangegeven.” Het is de juiste sjees, die naar later zal blijken, onder de latere verf nog resten heeft van een rijk verguldsel. De gemeentearchivaris wil de sjees voor de Vlaardingse Oudheidkamer en het Visserijmuseum kopen. Op 13 maart 1931 meldt de Nieuwe Vlaardingsche Courant: “Ten einde deze sjees, ten behoeve van het museum te kunnen aankoopen, wil het gemeentebestuur de helft der kosten bijdragen, doch moet het resteerende (ƒ 155,-) gevonden worden door giften van vereenigingen of particulieren. Wie daartoe een gift wil afstaan gelieve dit te berichten aan den gemeentearchivaris.”
Op 3 april is volgens dezelfde krant het geld bij elkaar: “Het bedrag, dat nodig was voor aankoop van de haringsjees is verleden week bijeen gebracht en dank zij den steun van eenige vereenigingen op visscherijgebied en van eenige particulieren is tot aankoop kunnen overgegaan worden. Dinsdagavond is de sjees te dezer stede aangekomen en voorlopig opgeborgen in het Handelsgebouw, daar het museum, Lijnstraat 2, geen plaats er voor heeft. Door toeneming van het aantal aanwinsten zijn de daar beschikbare lokalen geheel bezet, doch gelukkig is toezegging gedaan, dat binnen afzienbaren tijd meerdere ruimte beschikbaar komt, zoodat de sjees dan in de Oudheidkamer een definitieve plaats krijgt.”
Het zou nog tot 1950 duren eer de sjees weer van de zolder van de Handelsgebouw komt om nog eenmaal te gebruiken voor de symbolische eerste haring. In de decennia die volgen is de originele haringsjees van Ary Hoogendijk Jsz. vooral te zien in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek en vanaf 2005 als één van de topstukken in Museum Vlaardingen. “Zoo is dit wagentje, waaraan voor Vlaardingen vele herinneringen uit vroeger jaren zijn verbonden, weder teruggekeerd”, aldus de Nieuwe Vlaardingsche Courant, toen al in 1931.

Opvallend rood van kleur, en rijk verguld.


Onderaan de sjees hangt een mandje met daarin een oranje haringtonnetje.


In 1919 tijdens het Vaderlandsch Historisch Volksfeest.


In 1950 op de Oosthavenkade van Vlaardingen.


Nu te zien in Museum Vlaardingen.