Een karos is de 17e en 18e-eeuwse voorloper van de koets. En het is aan de koopvaardij te danken dat het ‘houden van karos en paarden’ ook op de Zeeuwse en Noord-Hollandse eilanden zijn intrede deed. In Middelburg was het niet ongewoon om een pompeuze karos van de admiraliteit voorbij te zien komen. Maar met de welvaart verdwenen ook de praalkarossen op de eilanden, al bleef het woord ‘karos’ (afgeleid van het Franse carrosse) in de volksmond voortbestaan. Het is de aanduiding van een kleine boerenwagen al dan niet op veren.

In het zuidwestelijk zeekleigebied van Nederland kwam in de afgelopen drie eeuwen een kleine boerenwagen voor, een zogenaamde drieling of driekwartwagen. De drieling stond onder de boeren en wagenmakers ook bekend als ‘gewone karos’. Het Nederlands Openluchtmuseum heeft zo’n wagen uit Heerjansdam en de oud-conservator Wouter Renaud zegt in ‘Wagens & Karren’ dat dit het vervoermiddel was van één-paards-boeren en molenaars. En hij schrijft in zijn naslagwerk over een “(melk-) geveerde karos van het Land van Overmaas, op Voorne Putten, Rozenburg en IJsselmonde, vooral gebruikt om uit melken te gaan en voor kleine vrachtjes. In de Hoekse Waard en het Eiland van Dordrecht eierwagen genoemd en gebruikt voor boodschappen.”
Van eenvoudige boerenwagen tot geveerde melkkar evolueerde de ‘karos’ verder tot luxe rijtuig in de omgeving van Middelharnis, op Goeree-Overflakkee. Daar nam de ‘veerkaros’ een plaats in voor als familierijtuig om op visite te gaan en kerkbezoek. Jonge stellen gingen op het Zuid-Hollandse eiland van start met een tweewielige ‘4-mans kar’ of tilbury en naarmate het gezin groeide kwam een veerkaros in beeld. Een veerkaros was geveerd, voorzien van patentassen, had een ‘blank iepen opbouw’ en al dan geen of zwarte wasdoekkap (‘Crockett leerdoek’). De evolutie van de veerkaros is vergelijkbaar met die van de boerenwagens die zich elders in het land verder ontwikkelden tot de Utrechtse tentwagen.

Na de voetbalmatch
“Neen, wielen, sterke wielen maken van keurig sluitende velgen met spaken waaraan zorg was besteed of een vlugge veerkaros waarop de boer trots was als de maker, dáár was eer mee te behalen!”, aldus een ode aan de wagenmaker van Nieuwe Tonge in het ‘Eiland-Nieuws, Christelijk weekblad op gereformeerde grondslag’ in oktober 1950. Tot in die jaren stonden in Dirksland en Middelharnis nog veerkarossen te koop. Een ‘drielingwagen’ voor ƒ 250,- en een veerkaros voor honderd gulden in 1944 bij Van der Sluijs, meestersmid in Dirksland. Diezelfde Van der Sluijs bood al in 1891 een veerkaros te koop aan. De naam ‘veerkaros’ is vanaf die tijd consequent gebruikt door wagenmakers en smeden in Dirksland, Sommelsdijk, Herkingen, Melissant, Ooltgensplaat, Middelharnis, Oude Tonge en in Goedereede, alhoewel dat bijna in de punt van het eiland ligt. De veerkaros was er zo gewild dat deze met één paard de hoofdprijs ter waarde van ƒ 800,- was in de verloting op de jaarlijkse paardenmarkten van Dirksland (1905 t/m 1907) en Oude Tonge (1907 t/m 1909).
In augustus 1925: “Dirksland. Toen het fanfarecorps Amicitia zaterdagavond onder de tonen der muziek terugkeerde van een voetbalmatch, waarbij zij gezorgd had voor afwisseling, kwam uit de richting van het dorp een zoon van den landbouwer v.d.S. met paard en veerkaros, waarop tevens een viertal dames zaten, aanrijden. Het paard werd schichtig en draaide plotseling om waardoor even plotseling de karos met de wielen naar boven lag. De inzittenden werden er allen uitgeslingerd en geen hunner had zich bezeerd.” Het liep af zonder schade, maar: “Volgens deskundigen lag de schuld van het ongeval geheel aan den jeugdigen bestuurder van het paard. Het geval veroorzaakte groote consternatie.”
Een jaar eerder werd er nog proces-verbaal opgemaakt tegen A.B. te Nieuwe Tonge ‘wegens het rijden zonder licht met een veerkaros.’ En het gebeurde vaker dat een veerkaros de dijk afrolde of betrokken was bij een akkefietje in het verkeer. In august 1907 ging de familie L. uit rijden en liepen de wielen van de veerkaros er plotseling af. Ook dit gezelschap kwam met de schrik vrij. In 1907 sloeg bij hotel De Gouden Leeuw in Goedereede ‘tengevolge van eene te korte zwenking eene veerkaros omver’. Akkerbouwer K.G. en zijn zoon uit Ouddorp hadden slechts kleine kneuzingen en duwden hun wagen weer op de wielen om de reis voort te zetten. En in 1930 nog in Middelharnis: “Door eenige jongens is een karos, staande achter de smederij van de gebr. De M., in de haven gereden. Toen de wagen op het droge gebracht was, bleek dat de veeren van de karos gebroken waren.” Het zijn stuk voor stuk aardige anekdotes die aangeven hoe ‘eigen’ dit rijtuig in die buurt was.

Goris van den Boogert
Anno 2019 is de veerkaros zo goed als verdwenen. Uit het geheugen en in werkelijkheid, want los van het in onbruik raken is met de Watersnoodramp van 1953 zo goed als al het rollende erfgoed op Goeree-Overflakkee verdwenen in het zoute water. Alleen telg uit een wagenmakergeslacht Evert Ipenburg weet nog zo’n veerkaros. Hij schrijft: “Jaren terug kocht ik enkele rijtuigen op Goeree-Overflakkee waaronder een rijtuig met het plaatje van de rijtuigmaker G. van den Boogert, Sommelsdijk. Ik heb het toen een Zuid-Hollandse tentwagen genoemd. Bij de koop zat ook een drielingboerenwagen. De opbouw van de tentwagen vertoont veel overeenkomst met de boerenwagen.” De gedachte van Ipenburg klopt volledig. En met Goris van den Boogert (1869-1956) heeft hij gelijk de belangrijkste bouwer van dit type.
Als deze Goris in 1896 trouwt met Maatje Koomen verhuist het stel vanuit Middelharnis naar Sommelsdijk, waar de kans is om een wagenmakerij te beginnen. Dat Goris als wagenmaker de kost wil verdienen komt niet onverwacht: zijn vader deed dat al in Nieuwe Tonge, zijn broer Izak beoefent het vak aan de Zuid-Achterweg in Ooltgensplaats en diens zonen vestigen zich in Stad aan ’t Haringvliet. Broer en neven zijn nog meer met de klompenmakerij en het boerenwerk bezig, dan Goris die gevoel heeft voor het fijne stoffeerwerk in luxe rijtuigen. Toch is het ook voor hem aanpakken om rond te komen. Wanneer plaatsgenoten bij hem aankloppen voor een stuk zaaghout is Goris er niet te beroerd voor; in 1919 krijgt hij toestemming van de gemeente om een houtzagerij naast de wagenmakerij op te richten. Maar hij bouwt toch vooral wagens: vuilniskarren voor in zijn geboorteplaats, drielingen en veerkarossen.

Evert Ipenburg doet nu zijn best om te achterhalen waar die laatste veerkaros is gebleven, want al is het rijtuig geen groot bedrag meer waard, het zou als erfgoed op zijn plaats zijn in de collectie van het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek.

foto boven: de veerkaros op het erf van Evert Ipenburg.

Op de voorgrond de drielingboerenwagen die in stijl overeenkomt met de veerkaros.

Drielingwagen van het Nederlands Openluchtmuseum, oorspronkelijk afkomstig uit Heerjansdam.

Uit de krant van 11 april 1908.

Verloting 1909.

In mei 1903 liet Goris van den Boogert zien wat hij in huis had om een rijtuig te stofferen.