In het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek staat een ‘open phaeton’ van de vroeger Generaal van Heemstra, een bekend paardenman in zijn tijd en een oudoom van de filmster Audrey Hepburn. Het rijtuigje oogt deplorabel. Maar het is wel een sierlijk ding. Voor die sierlijkheid was rijtuigfabrikant C.A. Teulings uit ’s-Hertogenbosch verantwoordelijk.

In 1674 begint Stans Klassen Tolinckx een wagen- en rijtuigmakerij op de Vughterdijk in ‘s-Hertogenbosch. De familienaam ontleent hij aan het recht om tol te heffen, op zijn Frans Tollins; in Den Bosch verandert dat in Tolinc, later Toelinck en tenslotte Teulings, en ondanks die verschillende schrijfwijzen was de uitspraak altijd al ‘Teulings’. ‘Rademakers’ zou een toepasselijker naam zijn geweest voor Stans en zijn directe familie, maar zijn bijnaam is juist ‘Stans Molemakers’ omdat hij ook tot in Noord-Holland aan molens werkt; de techniek van de houten raderen is ongeveer gelijk voor wagens als voor molens. Stans werkt niet alleen. Zijn broers Peter, Wouter, Nicolaas en Jan helpen mee en zo groeit het uit tot de grootste wagen- en rijtuigmakerij van de Meierij. De zonen van Stans (Constant) komen de gelederen versterken, net als in de loop der tijd neven, ooms en zwagers. Stans is daarom met recht en reden de grondlegger. Het familiebedrijf omvat op de Vughterdijk een reeks min of meer aaneengesloten panden: de Pyp, het Appelboomke, de Drie Sterren, de Drie Konen (later het Lindeboomke) en de Prins. Het omvat rond 1725 een rijtuigmakerij annex schrijnwerkerij, een radmakerij, een smederij, een zadelmakerij, een uitspanning, een tapperij en magazijnen.
Dat gaat zo een eeuw door.

In 1834 komt zijn zoon Cornelis Antonius Teulings (1819-1891) op zestienjarige leeftijd, noodgedwongen door het overlijden van zijn vader, aan het roer van de firma C.A. Teulings. Dat is nogal wat voor zo’n jongen. Hij zal net als zijn vader de weg naar Engeland zoeken, zeker als op 1 september 1851 de SS Den Batavier vanaf Rotterdam van wal steekt. Aan boord bevindt zich een delegatie van veertien personen op weg naar de Eerste Wereldtentoonstelling, in Londen. Twee begeleiders, en twaalf ambachtsmeesters op kosten van de staat. Als eerste genoemd lezen we de naam van de Rijtuig- en Zadelmaker C.A. Teulings. In een opsomming onder een schimmige krantenfoto blijkt zijn plaats naast de twee wetenschappelijke begeleiders. Bij vertrek van de Batavier is hij enige deelnemer aan wie dan nog eens een afzonderlijke bericht wordt gewijd. Met name in de katholieke landelijke dagbladpers, zoals de Tijd en de Maasbode.
Het is 1851 en nog hoogst ongebruikelijk om katholieken in representatieve posities te plaatsen. Kan het zijn dat zijn sociaal netwerk omvangrijker is dan dat van de andere deelnemers? Met zijn rijtuigen richt hij zich op de meer gefortuneerde stedelingen. En mogelijk geeft zijn beheersing van de Engelse taal de doorslag.
Teulings heeft nog een reden om de overtocht te maken, want in de Londense wijk van de ‘coachmakers-straat’ waar vrijwel huis aan huis de rijtuigmakers – Engelse en buitenlandse – hun bedrijf uitoefenen, heeft ook zijn verre achterneef Constantine een werkplaats en winkel als edelsmid. Toch zwaaien de deuren niet overal open voor de jonge rijtuigmaker, want bij de machinale wielenfabriek van O.H. Smit, van Pimlico Wheelworks, die hij wil bezoeken, komt hij niet binnen. De enige in het Nederlandse gezelschap die een beetje met dezelfde ogen door Londen liep is de smid Kruiter uit Bellingwolde, die weliswaar vooral in ploegscharen is geïnteresseerd, maar in zijn latere leven ook rijtuigbeslag zou gaan maken. Cornelis krijgt van de gemeente ’s-Hertogenbosch ƒ 150,- toegewezen voor de aankoop van ontwerptekeningen van de nieuwste modellen, al weten we niet of hij dat geld ook daadwerkelijk uitgeeft.

Doel der reis
De Noord-Brabanter, het staat- en letterkundig dagblad, legt uit waarom de Nederlandse regering de reis betaalde: “Het doel der reis is de gecommitteerden in de gelegenheid te stellen, door het beschouwen van het vele merkwaardige dat de tentoonstelling aanbiedt, eenen indruk te verkrijgen, dien zij, in Nederland teruggekeerd, tot verbetering en ontwikkeling van hun bedrijf zullen trachten te doen strekken. Tot het bereiken van dit doel, zal ieder zich persoonlijk moeten bezighouden, met de beschouwing dier voorwerpen, die tot zijn vak betrekking hebben, en men wel zal doen, tot het bekomen van inlichtingen en opheldering.”
De Brabantse redactie is bewust van het bijzondere feit dat ook uit deze provincie een vertegenwoordiger is gecommitteerd. “Wij zeggen Z. Exc. daarvoor onzen opregten dank, omdat wij ons met de keuze door Z. Exc. gedaan volkomen vereenigen, aangezien men alhier met het maken van nieuwe rijtuigen zoo ver is gevorderd, dat men in staat is eene gepaste mededinging tegen over andere rijken daar te stellen.” Het nieuwe Brabant, mét het nieuwe koninkrijk, opgestuwd in de vaart der volkeren.
Cornelis wordt in de ‘Berigten’ niet alleen als rijtuigmaker, maar ook als zadelmaker aangeduid. Dat is een interessant detail. Hij is immers voor dit ambacht nooit in de leer geweest, en heeft het ook nooit beoefend. Hier staat de aanduiding in functie van het familiebedrijf, dat ook in de tijd van Cornelis’ vader al de toevoeging Rijtuig- en Zadelmakers droeg. Daar zitten twee gedachten achter: een rijtuig komt zonder paard, maar evenmin zonder tuig vooruit. Het is niet zelden een koop in één. Bovendien zijn voor het maken van een rijtuig talloze ambachten nodig. In het bedrijf zijn in de hoogtijdagen stoffeerders, schilders, bakwerkers, vuurwerkers, leerbewerkers, een beeldsnijder en vergulder werkzaam. Maar zo ver is het nog niet als Teulings terugkomt uit Engeland.
In een verslag over ‘den toestand der gemeente ’s-Hertogenbosch over 1852’ is te lezen dat de fabriek twaalf man aan het werk heeft. Ter vergelijking: in 1861 telt de stad drie rijtuigfabrieken met in totaal 38 personeelsleden en dit zijn er vijftig in 1871. Naast Cornelis Antonius Teulings en de concurrerende Gebroeders Teulings is ook Frans Lathouwers een serieuze Bossche rijtuigfabrikant. De stad telt dan bovendien vier rijtuigschildersbedrijven en zeven stalhouderijen.

Zilveren jubelfeest
Bedrijvigheid genoegd dus en reden voor Cornelis om een stevige positie in de markt te claimen. In 1852 laat hij een tilbury met bijbehorend tuig zien op de expositie Handel en Nijverheid in Arnhem. En in 1878 en 1889 gaan er rijtuigen naar de Wereldtentoonstelling in Parijs, met drie gouden medailles als resultaat. Op die laatste expo levert Cornelis’ zoon Jean nog een bijdrage, omdat hij vloeiend Frans sprak; zelf is hij niet langer dan een jaar als leerknaap in het bedrijf werkzaam. In 1892 gaan vier rijtuigen (coupé-clarence, brik, victoria en dogcart) naar de Internationale Sporttentoonstelling in Scheveningen, strategisch een goede zet, want daarmee zet Teulings zich verder op de kaart van het conservatieve en vooral protestantse Haagse elite. Hij was al in 1852, dus vlak na de reis naar Londen, benoemd tot hofleverancier van Koning Willem III.
Ook een leuk feitje: in 1893 mag Cornelis zelf als jurylid de ingezonden rijtuigen beoordelen op een nijverheidstentoonstelling in Winschoten, waarbij het misschien niet geheel toevallig is dat hier ook werk te zien is van een zekere smid uit Bellingwolde.
Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbosche Courant schrijft op 18 juli 1871: “Zaterdag vierde men op de rijtuigfabriek van den heer C.A. Teulings alhier, het zilveren jubelfeest van den meesterknecht der zadelmakerij J. Gantevoort en van J. van de Ven, rijtuigmaker. Het was dien dag vijf en twintig jaren geleden dat beiden in de fabriek optraden en zich door een trouw, eerlijk en uitstekend gedrag de achting van hunnen patroon en gezellen steeds waardig maakten. De heer Teulings gaf hun dan ook een bewijs zijner toegenegenheid en vereerde eerstgenoemden jubilaris met een cadeau in zilver en laatstgenoemden met een huishoudelijk geschenk, waarbij beiden nog ontvingen het portret van hunnen patroon. Ook de overige gezellen bleven niet ten achteren; zij vereerden de jubilarissen ieder met een geschenk, en rigtten op de fabriek een waar vreugdefeest aan, waarop allen onthaald werden op bier met broodjes.”
Het personeel is trouw, wanneer Cornelis Teulings in 1884 zijn eigen vijftigjarig jubileum viert, zijn er tien werknemers in dienst die er al langer dan 25 jaar werken.

Verwaande uitzuigers
Toch is het niet alleen rozengeur en manenschijn. De Volkstribuun, orgaan der volkspartij in Zuid-Nederland, is keihard in zijn berichtgeving over de houding van Cornelis (20 juli 1895): “Verwaande uitzuigers.
Reeds vroeger werden we verzocht, onze lezers eens mede te deelen, op welke wijze de rijtuigfabrikant Teulings gewoon is, de menschen te behandelen die onder hem staan. Voornamelijk is dit het geval met de koetsiers. Zoo heeft hij in nog geen jaar tijds reeds de derde koetsier, en dit behoeft, als men weet hoe hy die lieden behandeld, niemand te verwonderen. Ze krijgen het kollossale loon van ƒ 7,50, en daarvoor moeten ze zoowat dag en nacht werkzaam zijn, terwijl ze geregeld ’s Zondags moeten werken. Dan gebeurt het, dat ze ’s avonds op de ‘heeren’ moeten wachten, en als deze dan ’s nachts, als de klok weinig slaat, verwaaid thuis komen, komt de drukte nog eerst aan. Is het wonder, dat lui die voor die 30 of meer uren werken ’n hele ƒ 7,50 krijgen, telkens weer weggaan? Zoo handelen lieden; die rijk geworden zijn door den arbeid hunner arbeiders, en ze dan behandelen als slaven!”
Cornelis is duidelijk dominant als patroon en in eigen familie. In zo’n grote katholieke familie is de kans groot dat de concurrentie uit eigen kring komt. Altijd is er wel een neef of andere Teulings die ook in de rijtuigenhandel gaat en dat betekent een standaardzinnetje in advertenties ‘ter voorkoming van abuizen’. Wanneer de gebroeders Nicolaas Martinus en Bernardus Lambertus Alphonsus Teulings in 1871 een eigen handel in rijtuigen en zadels aan de Kruisstraat opzetten, gaat dat gaat niet zonder slag of stoot. Cornelis stuurt prompt een brief rond waarin hij één van die broeders, Bernard, beschuldigt van het meepikken van gelden en opdrachten, iets dat Bernard in de provinciale krant van 16 maart probeert te ontkrachten. Een succesverhaal is het avontuur van de broers overigens niet, want vier jaar later is alleen Bernard nog actief. Hij zit dan op de Nieuwe Vischmarkt en biedt een barouchette aan ‘naar den nieuwsten smaak’, op Colling’s patentassen en bekleed met zijde. Hij zoekt in dat jaar twee kastenmakers, twee wielenmakers en twee bankwerkers. In ’78 overlijdt Bernard, 41 jaar oud. Een jaar eerder is aan het Kanaal 92 A.N. Teulings gestart met het maken van rijtuigen voor de Nederlandse markt en Nederlands Indië.

Na het overlijden van Cornelis in 1891 nemen zijn zonen Josephus Petrus en Augustinus Cornelius Antonius de vennootschap over. In 1912 laten ze een rijtuig zien op een tentoonstelling in Nijmegen, goed voor een zilveren medaille. Teulings Carrosserie- en Rijtuigfabriek is meegegaan met de tijd en heeft om de hoek op de Vughterdijk 151-153 het grote witte pand aangekocht en dat bestemd voor carrosserie en automobiles, zoals de reclametekst op de gevel aangeeft.
In het gemeentelijk archief is een ontwerp van een nieuw woonhuis en werkplaatsen voor rijtuigen en auto’s, maar tot uitvoering van dit ontwerp is het nooit gekomen. De fabriek zou aan de Vughterdijk altijd uit een, zacht gezegd, organische gegroeide eenheid van gebouwtjes blijven bestaan. De overgang naar het automobieltijdperk is uiteindelijk ook een brug te ver: in 1924 stapt de familie uit de zaak, die dan nog tot 1939 jaar doorsukkelt als garagebedrijf. Bij de bevrijding van Den Bosch door de Amerikanen in 1944 zijn de laatste bedrijfsgebouwen aan flarden geschoten.

Hoeveel rijtuigen bij Teulings zijn gemaakt in een eeuw tijd? Dat is gokken, maar vergeleken met andere fabrikanten en het aantal werknemers zijn er vele honderden geweest. Op basis van een vervoersoverleg in de Tweede Kamer in 1907 weten we dat de provincie Brabant dan 363 eigenaren van luxe (koets)paarden telt. Teulings bestreek een belangrijk deel van die markt. Van al die rijtuigen is tenminste een tiental overgebleven: waaronder een Brabantse kapkar, een blanke tilbury, een docart en een vigilante. Bovendien heeft de Stichting Oeteldonksche Club drie rijtuigen van dit merk in beheer, waarvan er één afkomstig is van Stalhouderij Putters in Den Bosch.

Bron: o.a. blogs van dr. Ad W.M. Teulings; beeld Harm Huisjes, gemeentearchief Den Bosch.

foto boven: de ‘open phaeton’ van Generaal van Heemstra in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek.


De assen onder de rijtuigen van Teulings zijn gemaakt door de firma Lemoine in Parijs, fabrikant van assen en ieder denkbaar rijtuigijzerwerk. Die naam is zichtbaar in de smeergroef bij de asdam. Op verzoek werd daar de naam van de rijtuigfabrikant ingezet. Het enkele staande anker, – zichtbaar onder het asnummer- gaf de kwaliteit van de as aan. In dit geval 1e kwaliteit.


Provinciale Noord-Brabantsche en Bossche Courant, 16 april 1871.


Vigilante van het fabricaat C.A. Teulings, Den Bosch.


Arnhemsche Courant 17 april 1890.


Ontwerp in het gemeentearchief van Den Bosch voor een nieuw woonhuis en werkplaatsen voor rijtuigen en auto’s, maar tot uitvoering is het nooit gekomen.