Drie generaties Gerrit Jan Donderwinkel dreven een fabriek van luxe rijtuigen. Niet vanuit een prestigieuze stad als Den Haag of Haarlem, maar vanuit het halfvergeten provinciestadje Doesburg. Het verhaal van deze rijtuigfabriek heeft twee bijzondere kanten: als exporteur naar Nederlands Indië en als bouwer van de Gelderse kapkar. Zo’n kapkar staat in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek.

Als in oktober 1844 een advertentie in de Arnhemsche Courant verschijnt ‘Uit de hand te koop, een zeer elegant karretje op veren, geschikt voor de Geldersche kwartieren’, is dat in dezelfde periode dat de boerenzoon Gerrit Jan Donderwinkel (1817-1901) trouwt met Hendrika Isabelle Himpe en zich vestigt als wagenmaker in Doesburg. Hij kan zo’n karretje maken. Het ‘Geldersche karretje’ is een begrip ook buiten de provincie en bij andere rijtuigfabrikanten. Medio de jaren 1860 biedt Gerrit Jan naast andere rijtuigen altijd wel ‘karretjes op veren’ aan en later verandert dat in ‘Geldersche en Steegsche karretjes’, al dan niet aangeduid als kapkarretjes. Het is, in tegenstelling tot de kapkarren in andere provincies, vrijwel altijd als verkleinwoord, zelfs al gaat het ook in het Gelderse om een tamelijk robuuste kar met twee banken achter elkaar. De kap is facultatief. Uitgaande van advertenties en de kapkarren die nog resteren is Donderwinkel zonder twijfel de belangrijkste bouwer van dit type geweest.
Conservator Herman Vos beschrijft de kapkar van Donderwinkel in ‘Rijtuigen en Sleden in het Nationaal Rijtuigmuseum’ (1994): “Dit type werd wel Doesburgse kapkar genoemd, vanwege kleine variaties in de uitvoering.” Toch is de vorm van die karren gelijk. En opvallend genoeg is er een treffende overeenkomst met de Zuid-Afrikaanse ‘cape cart’. De lijnen van het bakje, de kap, de vering. Het kan bijna niet anders of die cape cart is voortgekomen uit de kapkarren die de Nederlandse boeren hadden meegebracht naar de kaap. Voor wie het meer wetenschappelijk wil benaderen is het een kwestie van elimineren: geen enkele Engelse cart, noch de Zeeuwse, noch de Achterhoekse kapkar of een andere tweewieler past zo goed in het profiel.
Jacques Malan legt in ‘Rytuie van Weleer’ (1981) uit dat ‘cape cart’ een Engelse term is voor de karren uit de Kaap, en geen juiste vertaling voor wat Afrikaners nog altijd ‘kapkar’ noemen. De historicus durft niet precies te zeggen hoe oud de kapkar in Zuid-Afrika is, maar citeert ene James Holman die een kapkar aan de Kaap in 1829 typeert als: “’n klein, sterk growwe Hollandse curricle met twee wiele, wat soveel as ses passasiers kan dra. Dit het ’n tent van leer of seil wat opgeslaan kan word.” En tegen 1865 staan er in bijvoorbeeld Bloemfontein af en toe kapkarren te koop. Wat de herkomst van die kapkarren is, weten we niet, wel dat Donderwinkel in die periode volop verscheept naar elders in de wereld. We weten ook dat de Zuid-Afrikaanse rijtuigbouw pas daarna tot ontwikkeling komt. Malan schrijft dat de kapkar toen gemeengoed was en nog steeds is: “Hierdie kar het metteryd net so eie aan en anafskeidbaar van Suid-Afrika geraak as ons kenmerkende ossewa. Verder was dit die gewildste en ook die volopste kar. Vandaar die groot verskeidenheid wat deur rytuigbouers dwarsdeur die land aangebied is en die groot getal wat in privaatbesit en in museums bewaar gebly het.” Blijft over de hamvraag: is dat populaire Zuid-Afrikaanse rijtuig een erfenis van Donderwinkel? Het is ergens wel aannemelijk, maar vooralsnog is er geen hard bewijs.

Tentwagenfabrikant
Een andere ontwikkeling is behoefte aan rijtuigen in Nederlands Indië, waar menig Nederlandse fabrikant een graantje van mee wil pikken. In het Samarangsch advertentieblad van 9 november 1860 biedt Soesman & Co een tentwagen en een coupé aan uit ‘de beroemde fabrieken’ van Donderwinkel. Vier jaar later biedt veilinghuis Thooft & Co op Semarang een coupé, een mylord en een tentwagen aan van Donderwinkel. Maar Soesman blijft evenwel nog jaren de vaste vertegenwoordiger van Donderwinkel en telkens zijn het de tentwagens die blijkbaar in de koloniale smaak vallen. Minstens een paar per jaar ‘geverfd en ongeverfd’ gaan de wereld rond. In Amsterdam is Donderwinkel in 1866 present op een grote tentoonstelling voor nijverheid en handel, met een ‘voor Indiën bestemde’ tentwagen en een plaatje laat zien wat voor type dat is: geen boerenkar, maar een luxe vierwielig rijtuig met een koetsiersbok, ruimte voor vier passagiers vis-à-vis en een zomerkap. Het is zo gespecialiseerd dat Soesman na een jaar of tien zelfs advertenties plaatst voor Donderwinkel als ‘tentwagenfabriek’, in De Locomotief, de andere krant van Semarang. Hij noemt deze tentwagens ‘enorm sterk en licht gebouwd, en zeer geschikt voor de heeren fabriekanten.’ De opmerking ‘pas gelost’ geeft aan dat de rijtuigen in zijn geheel aankwamen en niet als bouwpakket om ter plekke te assembleren. Eind 1868 doet de Staatscourant verslag van de toestand van de Nederlandse nijverheid en stelt: “In de rijtuigfabriek te Doesborgh werden 14 verschillende nieuwe rijtuigen afgeleverd , waarvan drie naar Java zijn verzonden. Behalve de patentassen en hetgeen tot het garneren en bekleeden noodig is, wordt al het vereischte in de fabriek zelve vervaardigd.” Naast Soesman leveren de gebroeders Salomonson vanaf 1878 ‘americaines’ en handwagens uit de fabriek van Donderwinkel.

Nieuwe generaties
Het is met al die bedrijvigheid niet zo verwonderlijk dat de rijtuigfabriek de nodige ruimte in het middeleeuwse stadje in beslag neemt. Donderwinkel breidt uit van de Meipoortstraat 39 tot en met 43 en de achterliggende gebouwen, het poortje van 39 (het tegenwoordige mosterdmuseum) geeft toegang tot de achterliggende gebouwen en de werkplaats die uitkomt op de Boekholtstraat.
Een nieuwe impuls komt als zoon Gerrit Jan Donderwinkel (1855-1933) in 1880 trouwt met Arnolda, de dochter van stalhouder Gerrit Jan Vossers. Wie de geschiedenis van Vossers als stalhouders aan de Zandbergstraat uitpluist komt vooral drama tegen: van verkopingen, valse beschuldigingen, een te vroeg gestorven zoon en concurrerende schoonzoon. Op 26 maart 1887 verschijnt bijvoorbeeld in twee kranten een verkoping aangekondigd in detail en met notaris ‘wegens afschaffing’ van de stalhouderij van Gerrit Jan Vossers. Of de verkoping gaat niet door en Vossers heeft spijt of de advertentie is vals, maar korte tijd later, in De Graafschap Bode van 16 april, doet Vossers een oproep, waarin hij ten stelligste ontkent te stoppen “en niet zoals reeds door een concurrent verspreide circulaire luidt, opgehouden heeft te bestaan.” Maar zeker is dat Donderwinkel zich met de rijtuigverhuur bemoeit, getuige een rekening uit mei 1898. Meer is er niet over deze Donderwinkel als ‘gelegenheidsstalhouder’, wel dat hij vanaf 1890 fanatiek is als scherpschutter op schietwedstrijden.
Het rijtuig heeft na de eeuwwisseling plaatsgemaakt voor het automobiel en daarmee komt de derde Gerrit Jan Donderwinkel (1883-1960), getrouwd met Isaäca Johanna Huibers, in beeld. De auto brengt hem niet alleen voorspoed, als hij in april 1934 een zwaar ongeluk krijgt. De chauffeur, waarvan hij als passagier een lift krijgt, moet op de Dierense dijk uitwijken voor een bus en het automobiel klapt tegen de bomen langs de weg. Gerrit Jan wordt uit de wagen geslingerd. Het loopt nog relatief goed met af met de nodige kneuzingen. Veel beter gaat het met de carrosseriebouw. De familie Donderwinkel heeft een eeuw later niet veel tastbaars bewaard of verhalen te vertellen over van de gloriedagen, maar als we de foto’s bekijken heeft Donderwinkel een breed scala aan de meest luxueuze koetswerken gebouwd en dat met motoren of chassis van befaamde merken: Berliet, Darracq, Hudson, General Motors, Renault, Spijker. In 1906 is het bedrijf tamelijk laat gemoderniseerd als ‘stoomrijtuigfabriek’, maar twee jaar later gooit Donderwinkel hoge ogen met de opbouw van een Royal Star en een Opel op de automobieltentoonstelling in het Paleis voor Volksvlijt. Dan gaat het snel: in 1909 gaat het elektrisch, waarmee ook de Philips gloeilampen hun intrede in de werkplaats doen.

De auto’s houden daarna nog één generatie Donderwinkel aan de gang. De zoon van de koetsier van Kasteel Middachten, dat op een vijf kilometer afstand van Doesburg ligt, Henk Dijkerman heeft er een laatste herinnering aan: “De coupé en de victoria van het kasteel zijn in de Tweede Wereldoorlog door de huisschilder opnieuw gelakt, en door Carrossier Donderwinkel op rubber gezet. Dit rubber werd gesneden uit autobanden. Op zich erg kunstig en goed gemaakt.”
Het verhaal Donderwinkel eindigt in 1977 als Simca-garage met een benzinepomp.

Wat resteert zijn een paar Gelderse kapkarren in het Nationaal Rijtuigmuseum en in privébezit. Bij een inventarisatie van de rijtuigen die in 1984 op de Javaanse paleizen nog aanwezig waren, is de vroegere conservator van het Rijtuigmuseum, drs. Herman Vos, in 1984 geen enkele van die tentwagens tegengekomen, althans niet gemerkt Donderwinkel.

Bron & beeld: o.a. Rinus G.M. Rabeling, De Roode Tooren, Doesburg; kijk voor meer foto’s van automobielen op conam.info

foto boven: Gelderse kapkar, gebouwd door Donderwinkel, nu in het Nationaal Rijtuigmuseum, oorspronkelijk afkomstig van de familie Wagenvoort uit Baak.


De eerste generatie Gerrit Jan Donderwinkel (1817-1901), grondlegger.


Gelderse kapkar, gebouwd door Donderwinkel, Doesburg. Ieder kapkar is net
even anders, alhoewel dit prima het exemplaar in het rijtuigmuseum kan zijn.


Gelderse kapkar, gebouwd door Donderwinkel, Doesburg.


Arnhemsche Courant 8 oktober 1844.


Kapkar in Zuid-Afrika


Samarangsch Advertentieblad 9 november 1860.


‘Voor Indiën bestemde’ tentwagen van Donderwinkel, op een grote tentoonstelling
voor nijverheid en handel, in Amsterdam, 1866.


In de Boekholtstraat in Doesburg, met de tweede (vierde van rechts) en
de derde generatie Gerrit Jan (derde van links).


Weliswaar voor een automobiel, maar dit beeld van Donderwinkel geeft
een goed beeld van hoe de stoffeerderij ook voor de rijtuigindustrie werkte.


Nieuwe tilbury op de binnenplaats van de Doesburgse fabriek.


De tweede Gerrit Jan Donderwinkel (1855-1933) is fabrieksdirecteur,
gelegenheidsstalhouder en scherpschutter.


Graafschaps-bode 15 mei 1901.


Door het huwelijk met Arnolda, de dochter van stalhouder Gerrit Jan Vossers,
is Donderwinkel ook actief als stalhouderij.


Het personeel van Donderwinkel met een eerste autobus.


Landaulette van Donderwinkel.


Landaulette op chassis en met motor van Renault.


Spyker met Donderwinkel-carrosserie.


Deel van het bedrijf aan de Meipoortstraat in Doesburg.


De huidige panden aan de Meipoortstraat, het poortje leidt naar het
achterliggende terrein, waar de werkplaatsen zaten.