Het arrentuig van verzamelaar Bert Huis in ’t Veld telt 130 zilveren bellen, is met blauw leer afgezet en heeft met name op de oogkleppen prachtig borduurwerk. Het is een museumstuk. “Hier in Friesland, waar ik woon, vinden ze dat blauw op een arrentuig ronduit lelijk, want ze kennen het niet. Maar blauw is een typische kleur voor Zuid-Holland”, zegt Bert, die tal van andere bijzonderheden in het antieke leerwerk aanwijst, “maar weet je wat nog het meest bijzondere van dit tuig is? Het is gemaakt door Koni, de schokdemperfabrikant.”

Koni is heden ten dage een wereldwijde speler in de auto-industrie als fabrikant van schokdempers. Dat heeft op zich niets met tuigen te maken, zou je denken. Maar ‘Koni’ is een afkorting voor De Koning en die familie is vanaf 1857 zadel en vooral tuigenmaker in Oud-Beijerland. Het arrentuig van Bert is gemaakt door Joris de Koning (1864-1951). En het monumentale pandje waar vader Arie, zoon Joris en de kleinzonen Arie en Kor hun vak uitoefenden staat nog onaangeroerd aan de Oostdijk 2 in Oud-Beijerland. In 1948 lieten zij de werkplaats en de winkel voor wat het was en deden de deur op slot. Met de koe-touwen nog aan de muur, de naaimachine klaar voor gebruik en voor de ramen reclame voor bitten, rijtuiglantaarns en paardendekens. Dat die deur toen op slot ging was niet bij gebrek aan werk, maar uit weelde. Want De Konings waren een wijzere weg in geslagen dan andere tuigenmakers in hun tijd.
Arie junior legde in 1964 in de regionale krant uit hoe Joris een nieuwe koers had gekozen: “Wat doet een zadelmaker als er geen zadels meer te maken zijn? Als er geen zwepen en leidsels meer kunnen worden verkocht, doordat het paard zijn plaats moet ruimen voor de auto? Hij doet het enige wat hij doen kan: hij schakelt over. Hij kijkt eerst wat verbaasd naar de boeren, die met een tuf-tuf de landwegen van Beijerland en de Hoeksche Waard komen doorkruisen. En dan gaat het vanzelf. Eerst met wat leedvermaak. Een tuf-tuf is ook niet alles, zo’n ding gaat gauw stuk. En wat doet de boer als hij bij de smid is geweest om een deuk te laten uithalen en hij is niet zo erg tevreden over een duidelijk zichtbare bobbel in een duidelijk zichtbare kleur, die hij er van heeft overgehouden? Hij gaat terug naar de man die vroeger zo goed voor het tuig van zijn paard-en-wagen heeft gezorgd. De hamertjes voor het beslag komen weer van pas. Een zadelmaker moet ook leven. Hij mag niet achterblijven, hij moet een nieuw bestaan opbouwen. De wagen wordt goed verzorgd, zoals het een nauwgezet vakman betaamt. Maar dan komen de verwikkelingen. Het is niet genoeg, dat de boer tevreden is over de bijgewerkte deuk (hij was er slordig mee) hij wil zijn auto — zoals de grote Henry zijn T-Ford bedoelde — ook op het land gebruiken. Hij komt ook terug als er iets aan de motor hapert en aan de assen. En aan het wonderlijke ding, dat versnellingsmechanisme heet. Er zit meer in de auto’s dan het aanvankelijk leek. Zadelmaker J. de Koning zoekt voor zijn jongens aan de naaimachines ander werk. In plaats van leidsels, dekens en kleden, laat hij hen linnen kappen voor auto’s maken. Het is maar gelukkig, dat de boeren in die tijd ervan houden open auto’s te hebben, waarin zij dan van alles meevoeren (waardoor de kappen weer gauw stuk gaan). De machines zijn productief en er komen machines bij. De Koning gaat artikelen in serie maken. Hoezen voor radiateurs. Succes heeft hij met een hoes met jaloezieën, die vanuit de wagen met een koord kunnen worden geopend en gesloten. Een geslaagd product uit zijn werkplaats is ook de leren koffer, die achter op een auto kan worden geplaatst.” Hoe fraai hij ook arrentuigen en andere leerwerk kon maken, Joris de Koning besloot in het auto-vak te gaan. En na hem zijn zonen Kor, die de technische uitvindingen deed, en Arie die als zakenman de onderneming wist uit te bouwen.
Die laatste hoorde zijn vader Joris in 1918 nog zeggen: “Blijf op school jongen, met werken valt toch niets te verdienen. Maar ik had genoeg van school.” Zo vertelde Arie in een later interview, in 1973 in Het Vrije Volk, “Als het aan mij gelegen had, was ik er al op m’n negende afgegaan. Ik kon niet best leren, doorliep op het kantje af de lagere school. Op mijn dertiende had ik er genoeg van. Ik zou en moest werken.” Het werken had geloond, want de zadelmakerij in Oud-Beijerland was uitgegroeid van ƒ 1.200,- jaaromzet in 1918 tot een miljoenenconcern in schokdempers. Nog één keer zou De Koning met paardenspul bezig zijn, namelijk voor de -echte Koni- schokdempers onder de gala-glasberline voor het huwelijk van Prinses Margriet en Pieter van Vollenhove in 1967.

De familie heeft inmiddels geen belang meer in het bedrijf, maar bezit nog wel dat ene pandje aan de Oostdijk. En zeker één keer per jaar mag het publiek naar binnen om te zien hoe de priemen, messen en gutsen er nog liggen, precies zo alsof Joris de Koning ze op kan pakken voor het maken van een nieuw arrentuig. Luxe op bestelling, met verfijnd borduurwerk, net zoals dat van Bert Huis in ’t Veld.

Met dank aan de Historische Vereniging Oud-Beijerland.

Hoofdstel van het ‘Koni’-tuig van Bert Huis in ’t Veld.

Het pandje van De Koning aan de Oostdijk 2 in Oud-Beijerland.

De eerste De Koning heeft de zaken al gelijk goed op orde en vraagt knechten in de Nieuwe Rotterdansche Courant 29-4-1859.

Nieuwe Vlaardingsche Courant 2-11-1904.

Nieuwe Vlaardingsche Courant 7-3-1922.

Nieuwe Vlaardingsche Courant 22-8-1924.

In het straatbeeld van de jaren ’50: het pandje van De Koning in het hart van Oud-Beijerland.

Priemen, messen en gutsen er nog liggen, precies zo alsof Joris de Koning ze op kan pakken voor het maken van een nieuw arrentuig.