In 1901 voor het Huis te Voorn te Oudenrijn bij Utrecht. Op de linker sjees Hendrik Johan Herman van Boetzelaer (1876-1952) en Magdalena Maria van Beeck Calkoen (1876-1942). Op de rechter zitten Paul Antoine Guillaume Baron van Heeckeren van Brandsenburg (1878-1959), de latere burgemeester van Woudenberg en zijn zuster Maria Elisabeth Margaretha Barones van Heeckeren van Brandsenburg (1868-1918). Meer is niet vermeld bij deze foto in het archief van het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis. We gaan op zoek naar het verhaal erachter.
Het gezelschap was op het Huis te Voorn als gast bij het familielid – het was allemaal ergens verwant aan elkaar – Jan Willem Antonie Barchman Wuytiers die in dat jaar als burgemeester de overstap maakte naar Amersfoort. Die carrièreswitch zal niet de reden zijn waarom ze zich zo uitdosten op een ‘boerenrijtuig’ als de sjees. Al van het begin van de 19e eeuw of zelfs eerder was in juni het ringrijden met tweewielige rijtuigen op de Meerensche kermis. Die spelletjes waren populair en er deden vele tientallen stelletjes aan mee. Alleen was dat in juni, hartje zomer dus en de foto is gemaakt in de winter. De bomen zijn kaal en het regent, in de raamopening staat een paraplu. Het antwoord ligt voor de hand: het was ter gelegenheid van het huwelijk van Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik op 7 februari 1901, een regenachtige winterdag. We zullen de adellijke jongelui niet tegenkomen in de uitslagen van de spelen die dag, want dat gold toch vooral als ‘volksvermaak’ en daar kon je met goed fatsoen als toekomstig burgervader en lid van de Ridderschap van Utrecht niet aan meedoen: als je zou winnen was het bevoordeeld en als je verloor was het gezichtsverlies.
Ook in de contreien van Utrecht kwamen aan het einde van de 19e eeuw sjezen voor, al waren het geen functionele voertuigen meer. In 1881 was de hoofdprijs van de wedrennen in Bussum nog expliciet een ‘Hollandse chais’, een voor die tijd waardevol kunstbezit, net als een gouden zweep. Sjezen maakten deel uit van de volkscultuur, folklore dus. Voor zoiets als het tienjarig bestaan van de Hilversumsche Atletiekvereniging in 1896: “Te half twee zou de ringrijderij door paren op tweewielige rijtuigen beginnen; de turners die daaraan deel zouden nemen, hadden nog juist den tijd om zich gereed te maken; behalve zij, behoorden ook anderen, namelijk eenige begunstigers der Vereeniging, tot de deelnemers. Het was een aardig gezicht, toen de chaisen, waarbij enkele echt Noord-Hollandsche, ter verzamelplaats op den Kerkbrink kwamen, bezet met paren, waarvan sommigen in fraaie, zij het dan ook wel wat geflatteerde, nationaal-boerenkleederdrachten.”
Het is vooral in Friesland waar de sjezenfolklore tot op de dag van vandaag is blijven bestaan. En dat levert de hamvraag op: waar zijn die Utrechtse sjezen gebleven? Niet op het Huis te Voorn, want toen Barchman Wuytiers in december van 1901 een flinke uitverkoop hield, ging de inventaris van het kleine koetshuis onder de hamer: het paard, een Utrechtse tentwagen en de coupé. Bij zijn verhuizing leverde de burgemeester het koetshuis leeg op.
In de Friese Koerier van 30 augustus 1960 duikt er een Utrechtse sjees op, onder de kop ‘Antieke schoonheid onder doorschijnend plastic’: “Zo vonden wij deze oude Friese sjees op de paardenfokdag te Wolvega — tegen de wisselvalligheden van onze natte zomer goed beschermd onder een hoes van doorschijnend plastic. Dit rijtuig is nu het eigendom van de heer A. G. de Groot te Oldeholtpade en is eerst het einde van het vorige jaar terug gekomen in de provincie, waar het een goede 150 jaar geleden gemaakt werd. Het prachtige oude rijtuig stond op het kasteel Heukelum als een oud-familiebezit van de baronnen Van Boetzelaer en de familie Van Heeckeren van Brandsenburg.”
Er is geen enkel bewijs dat die stokoude sjees in Friesland is gemaakt en dus ‘terugkeerde’, maar het kasteel Heukelum ligt wel op een kleine dertig kilometer afstand van het Huis te Voorn, een flinke trippel met de sjees. Het zou dus kunnen gaan om één van de sjezen op de oude foto, alleen als we de huidige sjees die is ingeschreven met stamboeknummer 2 vergelijken, dan zijn de verschillen te groot. Zo staan de riemsteunen in de andere richting en is het snijwerk aan de kuiprand van een andere orde. Hij is het niet. Hoe opmerkelijk ook, want drie sjezen van dezelfde eigenaren in dezelfde omgeving?
Bert Huis in ’t Veld sloeg als sjezenkenner het stamboek er op na in de hoop de sjezen op de foto te herkennen in de nog geregistreerde exemplaren. Hij vond er één, voor zo ver te beoordelen aan de hand van foto’s, identiek aan de linker. Dat is sjees nr.61. Daarbij gaat het verhaal dat deze afkomstig is van een boerenfamilie uit Sint Anna Parochie en de zoon van de koper indertijd bevestigt dit nogmaals. Opnieuw een dood spoor dus.
En zo blijven de Utrechtse sjezen vooralsnog een raadsel.
Foto bonen: In 1901 voor het Huis te Voorn te Oudenrijn bij Utrecht.