Als een Nederlandse prinses het in haar hoofd haalt om een tekening van Rubens te veilen is de publieke verontwaardiging groot. Die tekening is tenslotte direct of indirect betaald door het belastingbetalende volk. Anderhalve eeuw geleden keken we totaal anders naar de bezittingen van de Oranjes.

Er ging wel vaker iets in de verkoop. In augustus, een maand nadat kroonprins Alexander in 1884 aan tyfus sterft, gaat de inventaris van het Paleis Kneuterdijk onder de hamer. Alles mag voor ieder bedrag weg. Zo brengt de inhoud van de wijnkelder ƒ 5.000,- op. De verkoop van zijn rijtuigen moet zelfs een bizarre vertoning zijn geweest.

Dit verslag ‘van de Haagsche correspondent’ verscheen in de kranten: “Onwillekeurig ging me de hoed van ’t hoofd bij het binnentreden in de Prins Willem’s woning; maar was het die grauwe nachtwaker, of de aanblik van de ramen waarachter allerlei rommel scheef en dwars door elkaar lag opgestapeld, of het gezicht van de bonte collectie rijtuigen, — op de binnenplaats was eenklaps mijn respect verdwenen; daar leefden niet de schimmen onzer Oranje’s; daar liepen verscheiden koetsiers en ros-tuischers, oudroesten en uitdragers onbelemmerd rond, met tabak tusschen de tanden en petten op de…. hoofden, en met Hollandsche geestigheid beproefden zij of de portieren nog wel open en dicht konden, het ijzer niet geroest, de verf nog bruikbaar was.
‘Als ik d’r dat wapen op houwen mag, dan geef ‘k drie guldens meer; da haal ‘k van ’t zomer nog wel uit!’, zegt er een met een grijns, en zijn collega’s lachen om het idee van veerrijtuig no. 123 (6 zitplaatsen) met een Koninklijke kroon. ‘Wat denk je van deze kast, Piet?’, roept een ander, terwijl hij een fourgon uit het jaar 1812 of 1830 begluurt. ‘Zoo’n slee mag ik ook wel’, merkt er weer een ander, op met een satyriek lachje over den desolaten toestand, waarin de arreslede verkeert, die wellicht eenmaal eene Koningin gereden heeft. En een eind verder staan een deftig heer en een wagenslooper van de Langegracht, met hemelsbreed afwijkende gewaarwordingen, te kijken naar no. 223 (of een ander no.), een poney-wagentje, zóó armoedig en vuil en versleten, dat men zich minstens verwonderen moest over den notaris, die het in den verkoop meenam. Een jachtwagen en de blauwe coupé, waarmee Prins Alexander nog nu en dan was uitgereden, heel veel meer fatsoenlijks, laat staan vorstelijks, was er niet in die ‘compleete ekwipage’, daar voor de geheele wereld uitgesteld.”

“De deur van de hooge Gotische zaal stond open; daar binnen weergalmde een verward gedruisch, te midden van grauwe rookwalmen. ‘Drie gulden vijf-en-twintig… vijftig… vijfen-zeventig. .. vier gulden… Niemand meer dan vier gulden … ?’, dreunde de afslager, terwijl een knecht met een hoofdstel langs de balie liep. ‘Geen zaken te maken!’, riep ginds een koopmannetje tegen een collega. Op de tafel sprong een kerel en schreeuwde: ‘èn een kwartje!’ En rondom betastte en begluurde eene rookende, spuwende en dringende menigte in Koning Willem’s Gothische zaal de hoofdstellen en dekens, zweepen en leidsels, kettingen en oude kachelpijpen, en hetgeen verder ten verkoop werd aangeboden. En in een hoek lagen een dozijn naambordjes, die boven de boxes der vorstelijke paarden hadden gehangen: varia, en …. bittere ironie op het tooneel in het rond: Triomphe en…. Jan. “Wie meer dan twintig gulden?”, riep de afslager, en de knecht liet de Koninklijke kroon op het dekkleed schitteren in het gekleurde licht, dat door de Gothische ramen op het vulgair tooneel viel. Ik keerde mij om en trad naar buiten, op het trapbordes. En daar lag eensklaps voor mij het Koninklijk paleis, met zijne nieuwbakken omgeving, en in stevigen draf reed Prins Willem I, de bronzen Oranje, heen en keerde den rug toe aan het sjachertooneel achter hem!”

In het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek staat een imposante gele barouche (van Ehrler, Parijs) met een rode gala-bok, die misschien wel uit die opmerkelijke veiling kwam. “Vermoedelijk heeft prins Alexander dit rijtuig, dat er nog buitengewoon gaaf uitziet, gekocht, toen hij enkele jaren In Parijs woonde”, zegt Herman Vos, de dan dertigjarige conservator van het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek, wanneer hij in 1960 voor het eerst de barouche tentoonstelt.
Vos gaat later aan de herkomst van het rijtuig twijfelen vanwege de ridderhelmen op de deurkrukken en schrijft het dan toe aan prins Willem van Oranje. Het is allebei mogelijk. Want hoe komt zo’n barouche in Nederland? Prins Willem stierf vijf jaar eerder dan zijn broer, na een bizar leven en met de nodige gokschulden in Parijs. Was het rijtuig een onderpand voor een lening van Alexander? Het is pure speculatie, maar kan nog een leuk onderzoek in het Koninklijk Huisarchief opleveren.

Voor wie zijn geschiedenis nog even wil bijspijkeren: Koning Willem III had vier kinderen, waarvan eentje al op zevenjarige leeftijd stierf. De oudste, Willem (1840-1879) leefde er vrolijk op los in Parijs. De ander, Alexander (1854-1884) was van jongs af aan ziekelijk en woonde aan de Kneuterdijk te Den Haag. Hun halfzus Wilhelmina kwam uiteindelijk op de troon.

boven: Gala-barouche van Prins Willem van Oranje inMuseum Nienoord in Leek. Gebouwd door Ehrler in Parijs.