“Sedert den 2 juni wordt er vermist: een groote witte legerhond met bruinen Kop en eene bruine plek bij den staart. Die denzelven terug bezorgt bij G.L. Dussel te Eelde, zal goed beloond worden.” In 1835 is Gerrit Lammerts Dussel een voornaam man, en veertien jaar later als hij en zijn vrouw zijn overleden wordt er uit de nalatenschap veel hout, waaronder 150 zware eikenstammen in vaarwater te Paterswolde per opbod verkocht: “zeer geschikt voor den scheepsbouw, wagenmakers en alle ander timmerwerk.” Zo ver terug als Gerrit Lammerts en zijn eikenstammen gaat de linnenwagen die in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek staat niet, maar hij komt wel van dezelfde plek en uit dezelfde familie.

Als een boerengezin in Drenthe meerdere zonen telde kon er slechts één het ouderlijk bedrijf overnemen, en de anderen waren aangewezen op hun rechterhanden. Van de Dussels in Eelde is er in 1903 eentje aan het werk als timmerman en een ander slaagt zeven jaar later als wagenmaker in het ambachtsonderwijs. Aardig weetje: in 1902 schrijft de gemeente Eelde nog een verordening uit dat fietsers vijftig meter voor een boerenwagen moeten afstappen en aan de zijkant van de weg dienen af te wachten. Om te voorkomen dat het paard schrikt. Uit die periode stamt de linnenwagen afkomstig van de familie Dussel en het ligt voor de hand dat deze in de eigen familie is gemaakt.

Er is een foto van de linnenwagen in een optocht ter gelegenheid van de Landbouwtentoonstelling in Eelde, in juni 1929. In het Nieuwsblad van het Noorden staat dat er ‘oude huifkarren’ meereden die een Drentse bruiloft voorstelden. Voor een dergelijke feest kwamen de bogen op de wagen, ging het linnengoed er overheen en kreeg de wagen zitjes om de hele familie te vervoeren. Dan was het een echte ‘linnenwagen’ zoals de Drenten het noemden, al had het linnen niet echt nut, het was vooral opsmuk voor een bruiloft. Het grootste deel van het jaar lag het linnen van de wagen opgevouwen in de kist, niet opgerold in de kast, want daarvoor was het te dik. En op doordeweekse dagen had de wagen nut om varkens naar de markt te brengen of was opgetast met hooi of schoven. Dat was niet het enige transportmiddel voor een gemengd boerenbedrijf in Eelde: naast de boerenwagen was er een tweewielige wipkar voor het stortbare goed als aardappels, bieten of mest. “Om naar de kerk of op visite te gaan gingen ze naar mijn idee niet met een ander rijtuig, maar gewoon lopend of op de fiets; de kerk was schuin tegenover”, denkt Ernestien Honning, kleindochter van degene die de linnenwagen aan het rijtuigmuseum zou schenken, op de vraag of voor het zondagse ritje nog een tilbury of glazen wagen in de stalling stond.

Die schenker was Roelof-Jan (Roel) Bekkering (1907-1989), die door zijn huwelijk met Frederika Ernestina (Rikie) Dussel (1904-1987) op de boerderij aan de Hoofdweg 55 kwam. Ze hadden een gemengd bedrijf met ganzen, kippen, wat akkerbouw en rond 1945 twaalf koeien. Hun land lag aan de Drift, Mandelandenweg, Esweg en de Hooiweg. Voor de komst van de tractor had Roel twee paarden. Een daarvan was een schimmel. Eggo Lups, die als evacué in de hongerwinter als negenjarige jongen uit Haarlem door Roel en zijn vrouw is opgevangen, vertelde jaren later aan Ernestien: “Roel had de schimmel gekocht van een woonwagenbewoner. Het paard was gewend om te stoppen als men een praatje ging maken. Dus zo gauw je met het paard door het dorp liep en iemand zei goeiedag, dan stopte het paard al. Ik mocht met het paard naar het land. Een erg mak en goed paard. Als het hek open was, liep het vanzelf door en bleef wachten.”

Roel was een middelgrote boer van de zandgrond en werkte zonder knechten. De boeren van Eelde hielpen elkaar: samen hooien en zorgen dat alles op tijd binnen is. Samen aardappels krabben. Kleindochter Ernestien: “Ze leefden heel eenvoudig en waren zuinig op alles. Soms leek de tijd daar stil te zijn. Mijn opa en oma hadden twee kinderen: mijn moeder die erg jong overleed en mijn ongetrouwde oom. Ze waren Nederlands Hervormd. Niet specifiek heel streng, maar gewoon. De kerkklok luidde zes uur en dan gingen ze avondeten. Hij was boer omdat hij van zijn vader boer moest zijn, ook al had hij talent voor tekenen en schilderen en mocht hij een cursus volgen aan de kunstacademie Minerva in Groningen. Ik vermoed dat mijn opa tot zijn pensioengerechtigde leeftijd (65) boer is geweest. Zijn zoon, Gerard, is altijd thuis blijven wonen en heeft de boerderij overgenomen. Voor die tijd hielp Gerard natuurlijk ook volop mee met al het werk op de boerderij. Dus ja, Roel had geen knecht, maar wel een zoon die meehielp.”

De grote liefde van Roel was echter de schilderkunst of, zoals Ernestien het zo fraai zegt: “Mijn opa had graag in vroegere tijden geleefd en dat beschreef hij met zijn penseel. Hij was enorm productief. Na zijn overlijden stonden zijn zolder en zijn schilderhoek vol met schilderijen. En het dorp hing vol. En er waren vele pentekeningen van historische plekjes in het dorp. In de tijd dat veel oude boerderijtjes werden afgebroken na de oorlog, heeft hij veel vastgelegd. Hij wilde dat het herinnerd zou blijven worden. We zijn bezig met het vormen van een kerncollectie voor de Historische Vereniging Ol Eel, zodat het werk van mijn opa in Eelde blijft en zichtbaar is. Ik vind het waardevol dat anderen er ook van kunnen genieten, herinneringen ophalen, verhalen delen en dat het werk van mijn opa op die manier voortleeft.”

Om diezelfde reden vindt Ernestien het geweldig dat haar grootvader de linnenwagen aan het rijtuigmuseum schonk. Maar heeft Roel hem eigenlijk zelf nog gebruikt? Roel hoorde namelijk tot de generatie die het paard voor de luchtbandenwagen spande en later overstapte op de tractor. Daarmee verhuisde de linnenwagen naar zolder. “Als hij hem nog heeft gebruikt op het land, dan is het mogelijk toen hij net getrouwd was in 1933”, gokt Ernestien. Zeker is dat Roel hem één keer in 1955 voor een nagespeelde boerenbruiloft heeft gereden. En de laatste keer dat de wagen op de weg kwam was voor een optocht in Eelde, twintig jaar na de bevrijding. De kar kwam in onderdelen van zolder en is van een nieuwe bodemplank voorzien door Allert Giezen, meubelmaker uit Roden. Tijdens de optocht zat er een muziekkorps op.
Ernestien: “Het is vooral de liefde voor historie en het traditionele geweest dat mijn opa en oma die wagen koesterden. Niet voor niets is hij zo zorgvuldig bewaard en met liefde geschonken aan het museum.”

Naast de wagen rest er een tekening van Roel Bekkering van een boerderij uit de 17e eeuw, met daarin twee onmiskenbare linnenwagens. Daarmee onderstreept de ‘schilderende boer’ nog altijd hoe de linnenwagen is verweven met de landbouwgeschiedenis van Eelde.

Foto boven: Kleindochter Ernestien over de linnenwagen in Museum Nienoord: “Het is vooral de liefde voor historie en het traditionele geweest dat mijn opa die wagen koesterde.”

De linnenwagen in de optocht ter gelegenheid van de Landbouwtentoonstelling in Eelde, in juni 1929.

Roel Bekkering in de Asser Courant, 1967 als middelgrote boer van de zandgrond.

Roel reed de wagen in 1955 voor een nagespeelde boerenbruiloft. Zijn dochter Geertje, de moeder van Ernestien, zit achter hem.

De boerderij die de vrijgezelle broeders Dussel in 1924 aan de Hoofdweg 55 bouwden. Het is de plek waar voorheen het Dusselhuis stond, een combinatie van boerderij, cichoreidrogist en grutterij

Tekening van Roel Bekkering van een boerderij uit de 17e eeuw, met daarin twee onmiskenbare linnenwagens.