“Dag jarige Pien, gaat u mee?”, vraagt Coen uit Edam in februari 1914 achterop de fotokaart van een bokkensleetje. Het sleetje is een perfecte miniatuur van de oer-Hollandse arrentikker. Op een andere foto poseert een jongetje uit Egmond aan Zee met een bokkenkar die ongetwijfeld de kleine versie is van de kerkbrik van zijn ouders. Het waren rijke boeren die hun status lieten weerspiegelen in het speelgoed van de kinderen.

De geit is na de wolf waarschijnlijk het eerste huisdier dat de mens tot nut was. En daarmee ook zo’n beetje het eerste dier dat voor de kar liep. De Germaanse god Donar reed in al zijn bokkenwagen langs de hemel om het te laten donderen en bliksemen. In de schilderkunst van de renaissance was de bokkenkar vooral een verwijzing naar het opvoeden van jongens en het leren beheersen van driften en begeerten. En vanuit dat oogpunt toch een tikje ironisch kreeg Margaretha Zelle, die in haar latere leven bekendheid kreeg als de iconische Mata Hari, als jong meisje van haar ouders in Leeuwarden een bokkenkar.

In handen van kinderen, althans van ouders die het financieel konden trekken, waren bokkenkarren vooral bedoeld als vermaak. De oudere generatie kan zich nog wel de anekdotes herinneren, zoals Jan Betgem (1928) die opgroeiend in Amstelveen Elsrijk moeite moest doen om met zijn bok de oorlog door te komen: “Ik maakte veel tochten naar de polders en kreeg soms een bos haverstro, voor Bobbie, de bok van mijn bokkenkar. Dan had dat beest ook weer voor een week te eten.”
Toch is de kennis over dit algemene ‘kinderspeelgoed van toen’ ongemerkt aan het verdwijnen. Niemand kent het straks nog. Dat maakt het zo belangrijk dat Kasteel Duivenvoorde in Voorschoten de moeite heeft genomen om de bokkenwagen en het bokkensleetje te laten restaureren.

Bij de bovenste foto: Het is een arrentikker in miniatuur. Van een jongen uit Edam. Sleetje van hetzelfde model als die van Kasteel Duivenvoorde.

 

Kerkbrik in het klein. Kasteel Duivenvoorde zorgt er voor dat de bokkenkar en bokkenslede bewaard blijven.