“Ik wist dat er een koets geschonken is door mevrouw Berenschot, maar niet wanneer. Op deze koets was mijn opa koetsier”, graaft Irma Onland-Kortink (62) in haar geheugen over het rijtuig van Huize de Boschkamp in De Lutte.
Het verhaal begint met de jeugdige, hij is dan nog maar 24 jaar, Carel Boll die in 1901 een logement aan de Bentheimerstraat in De Lutte koopt en grondig verbouwt tot hotel. Met een grootmoeder uit de textielfabrikantenfamilie Gelderman is er blijkbaar genoeg durfkapitaal. Aan de overkant van de weg laat Boll een boerderij met aangebouwde kas en koetsenstalling bouwen. Op die manier beschikt hij altijd over verse melk en groente, en kan hij een rijtuig kwijt. De bekende architect K.P.C. de Bazel – in 1909 zal hij de wieg van Prinses Juliana ontwerpen – tekent het ontwerp van deze boerderij annex koetshuis. Op de zolder komt een groot ijzeren waterreservoir van vijf meter hoog, drie meter breed en drie meter diep om het hotel aan de overkant van water te voorzien. Twee putten en een windwatermolen zorgen er voor dat het reservoir gevuld blijft. In de boerderij staat ook een benzinevergasser om, aangevoerd door koperen leidingen, alle kamers van het hotel te voorzien van gaslicht.
Vrijwel vanaf het begin maakt Boll gebruik van automobielen om zijn gasten van en naar het station in Oldenzaal te brengen, en hij opent in de Bisschopstraat een garage. Het is dus geen noodzaak voor hem om over een rijtuig te beschikken. Toch komt dat rijtuig er: een ranke Américaine geleverd door B. Veth & Zoon in Arnhem. Het is een Amerikaans model ‘sportwagen’ voor vier personen en met een bagagerek achterop, perfect om even snel aan te spannen voor het halen van een kistje groente of als speciale service voor de gasten. Maar Boll doet dat niet zelf.
In 1902 is de boerderij klaar en zoekt de jonge ondernemer: “Terstond gevraagd een knecht van omstreeks 25 jaar of ouder, die grondig met alle landbouwwerkzaamheden bekend is en goed met paarden kan omgaan. Tuinbouwkennis strekt tot aanbeveling. Loon naar bekwaamheid. Liefst met getuigschriften zich te adresseren aan H.C. Boll.” Een geschikte knecht is zo snel niet gevonden, een jaar later doet Boll opnieuw een oproep, nu met als eis de geschiktheid om met paard en rijtuig om te gaan. En Boll noemt gelijk het salaris ‘met verval’ van f 200,- tot 240,-. Toevallig verschijnt pal boven de vacature in de Provinciale Courant een oproep van een koetsier ‘met landbouwwerk bekend’ die wegens een sterfgeval een nieuwe betrekking zoekt. De ideale kandidaat, zou je zeggen. Toch wordt die koetsier uit Voorst het niet, want de Holtense boerenzoon Derk Jan Marsman gaat als tuinman-koetsier aan de slag voor Boll en hij zal dat twaalf jaar blijven doen. Op 30 Juli 1911 haalt Marsman de krant: “Terwijl de koetsier van den heer H. C. Boll te de Lutte hedenavond met paard en rijtuig naar Oldenzaal reed, geraakte hij, daar het paard plotseling een verkeerden weg insloeg, van den straatweg. Hij stortte in een diepe sloot, waarbij hij een ernstige kneuzing aan de rug bekwam. Het paard kreeg geen letsel, terwijl het rijtuig, dat gelukkig ledig was, weinig werd beschadigd.”
Hotel Het Zwaantje bloeit op in de eerste tien jaar van de 20ste eeuw. Staatslieden, ministers, gezanten en adel komen graag naar dit luxe oord om zich te laten verwennen. Boll, die nog altijd vrijgezel is en in het hotel woont, is in 1912 toe aan een volgende stap in zijn leven en laat even voorbij de boerderij een villa bouwen, De Boschkamp, als voorbereiding op het huwelijk met de fabrikantendochter Anni Ankersmit. Zeven jaar houden ze het in vol in de nieuwe villa, als Boll de hele bedoening in De Lutte verkoopt om bij zijn schoonfamilie in Diepenveen te gaan wonen. Het ‘grote huis’ en de boerderij komen dan in handen de ongetrouwde zussen Betsie en Jo Gelderman, achternichten van grootmoeders kant.
Veel blijft dan zoals het was, de Américaine staat nog altijd in het koetshuis en de zussen trekken in 1919 Gradus Johanns Lentfert (1891-1980) aan als tuinder en koetsier. Hij sticht er in 1922 zijn gezin. Er komt zelfs een rijtuigje bij: een vierwielige Dogcart voor het dagelijkse werk. Ook nadat De Boschkamp in de jaren zestig in handen overgaat naar professor Berend Berenschot, de grondlegger van het onderzoeksbureau Berenschot, blijft koetsier Gradus in de knechtenkamer van de boerderij wonen en blijft de Américaine op zijn plek. Pas in 1969 schenkt de weduwe Berenschot-Colwell het rijtuigje aan Het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek, waar het tot op de dag van vandaag is te bewonderen.
En de boerderij? Die is tegenwoordig een rijksmonument en in eigendom van de kleindochter van de laatste koetsier, Irma en haar echtgenoot Leo Onland: “Waar de drie ramen aan de voorkant zitten, zaten vroeger deuren waarachter de rijtuigen stonden. Wij wonen nu in het oude koetshuisgedeelte, met links het keukengedeelte en rechts de zitkamer.”
Ze wonen daar heerlijk, aan de voet van de hoogste berg van Overijssel, de Tankenberg en prachtige natuurgebieden als Egheria en ’t Lutterzand op loopafstand. Je vindt de website hier.
Foto boven: De ranke Américaine die vlak na de eeuwwisseling is geleverd door B. Veth & Zoon in Arnhem. Het rijtuig staat nu, nog met de originele lampen (niet op de foto), in Museum Nienoord in Leek.